Dominee met pistool naar de kermis
Predikanten moeten met het Woord overtuigen. Maar hun bewoordingen, toonzetting en gebaren moeten niet worden onderschat. Ik herinner me een predikant die soms Latijnse termen bezigde (die weinigen begrepen), maar die door de zalving waarmee hij ze uitsprak indruk maakten. Of die dominee die slechts met de vuist op de rand van de kansel behoefde te slaan om de gemeente te doen sidderen.
Wie de foto beziet van ds. Gerhard Jan Daniël Aalders op zijn oude dag, zal moeten beamen dat hij er vervaarlijk uitziet. Zijn ogen spreken boekdelen. Deze ds. Aalders was de grootvader van de bekende dr. W. Aalders (overleden op 25 december 2005). Een ooggetuige wist te vertellen dat hij op de kansel „buitengewoon schreeuwde”, hetgeen kleinzoon dr. Willem beaamde. Tijdens een preek over Jakob aan de Jabbok werd het hemzelf kennelijk te machtig, want op een bepaald moment stortte hij in elkaar.Maar hij wekte niet alleen vrees door zijn woorden. Toen een stel jongelui zich tijdens de verkondiging met wat meer profane zaken bezighield, en ds. Aalders in het vuur van zijn betoog de kanselbijbel ophief, „vreesde de hele gemeente dat hij van plan was die Bijbel in hun richting te gooien.” (Ontleend aan ”Aalders uit Mitling-Mark. Verzamelde opstellen”, onder redactie van dr. M. J. Aalders, Amstelveen.)
Bekeerde dominee
Gerhard Jan (Jean) Daniël Aalders leek bepaald niet bestemd voor het predikambt. Aanvankelijk was hij „chirurgijn en instrumentmaker.” Hij wilde zelfs van het bestaan van God niet weten. Na een knallende ruzie met zijn vader vertrok hij naar Londen. Op een bepaald moment stond hij daar op de Towerbridge, klaar om te springen en zo een einde aan zijn leven te maken. Een bobby wist dat te voorkomen.
Hij huwde in Londen, maar gaf zijn eerste zoon niet -overeenkomstig de eeuwenoude familietraditie- een van de namen van zijn vader (Johannes Christaan). Pas toen vader plotseling voor de deur stond, kwam het weer goed. De tweede zoon werd keurig naar opa vernoemd.
Teruggekeerd in Amsterdam, trok het echtpaar een dienstmeisje aan, dat lid was van een afgescheiden gemeente. Als ze ’s zondags naar de kerk ging, riep Gerhard cynisch: „Zul je voor me bidden?” „Ik zal het doen, meneer.”
Tijdens een onweer trommelde Gerhard echter zijn hele gezin onder de tafel, bang als hij ondanks zijn „reuzenkracht” voor onweer was. Het dienstmeisje daarentegen wist zich geborgen bij God. Door haar kwam Gerhard in aanraking met de afgescheiden Amsterdamse ds. A. Brouwer. Hij kwam tot bekering. Hij ging dan ook later het leven door als „de bekeerde predikant.”
Na zijn overlijden schreef zijn zoon (G. Ch. Aalders, hoogleraar aan de VU) in het jaarboek van de Gereformeerde Kerken (1926): „Van een leven zonder God kwam het plotseling en aangrijpend, geweldig als bij een Saulus op den weg naar Damascus tot een innig en teer leven met God!”
Veelzeggend is wat hij toevoegt: „Ik heb in deze verandering, die ook in mijn kinderleven zoo ontzaglijke wijziging bracht, nooit iets vreemds gevoeld, die wijziging niet als iets spijtigs ondervonden… Mijn God, ik dank U, dat Gij mij zulk een vader gegeven hebt.”
Vervaarlijk
Als het hart tot bekering komt, blijft het karakter nog wel in stand. Dat bleek toen hij, na studie in Kampen, dominee was in de gereformeerde kerken van Gouda, Elburg, Nieuw-Dordrecht, Dussen, Wolphaartsdijk en Achlum. Toen Aalders in Elburg kerkordelijk opnieuw moest worden bevestigd (omdat hij „wegens bijzondere omstandigheden” terugkwam op een benoeming in een Engels concentratiekamp voor Zuid-Afrikaanse Boeren op Sint-Helena), weigerde de kerkenraad dat. Die was uiteindelijk blij, zegt zijn zoon, dat hij vertrok.
In Wolphaartsdijk sprak men van „een doortastende, militante figuur.” In het Drentse Nieuw-Dordrecht beviel het hem zelf ook niet zo goed. Hij had daar nogal wat te stellen met „het woeste veenvolk.” Maar daar kwam ook aan het licht hoe vervaarlijk hij was.
Tijdens de jaarlijkse kermis liep het met de jeugd nog wel eens uit de hand. Een keer deed de veldwachter een beroep op de predikant. Die nam zijn pistool, toog naar de kermis, schoot in de lucht en hield een donderpreek. Hij bleek een ware Boanerges, zoon des donders, te zijn. De daar toen aanwezige ’gemeente’ beantwoordde de preek echter met het zingen van: „De dominee gaat nooit verloren, falderalderiere, falderalderare.”
Moed
In de plaats mijner inwoning gaat het verhaal dat de jeugd dit gezang ook ooit aanhief voor de pastorie van een ”vdm” die de zachtmoedigheid zelve was en bepaald geen pistool droeg. Of de jeugd kennis had van wat ds. Aalders was overkomen? Wanneer hij er namelijk preekte, logeerde hij altijd bij de bekende Huizer kunstschilder Tijmen Mol, markant strijder voor de beginselen der Doleantie.
Vandaag zou een dominee met pistool op zich al niet meer kunnen. Maar ook donderpreken, kanselgeroffel en andere vervaarlijke uitingen hebben geen effect meer. Overtuiging moet van een andere kant komen. In deze tijd zijn er intussen heel wat gevaarlijker plekken waar ook een deel van de kerkelijke jeugd zich ophoudt. Drankketen, houseparty’s. Er zijn ook vandaag dominees en gemeenteleden die zich onder hen begeven. Zonder pistool, maar uitgerust met een geestelijke wapenrusting.
Bij al zijn vervaardheid droeg Aalders toch kennelijk vooral die wapenrusting. „Zijn geheele arbeid als dienaar des Woords en met name zijn prediking stonden ten volle in het teeken van de vrijmachtige genade van Gods souverein welbehagen”, lees ik in genoemd ”in memoriam” van zijn zoon. „Daar was hijzelf door gegrepen, daarvan sprak hij met al de kracht van zijn vurig temperament. Het wonder van die goddelijke genade bracht hem in vervoering, sleepte hem mee, als in heiligen hartstocht.”
Wanneer die hartstocht er is, zijn pistoolschoten overbodig.