„Avondmaal wordt te spaarzamelijk gehouden”
„De christelijke gemeente neemt de opdracht van Jezus niet helemaal serieus als ze het heilig avondmaal maar spaarzamelijk houdt.” Dat stelde dr. G. M. Landman dinsdagmorgen op een conferentie van de Gereformeerde Theologische Studentenvereniging Voetius in Uddel.
De conferentie begon maandag en werd woensdag afgesloten. Thema is ”Te Deum Laudamus. Het waarom en hoe van de liturgie”.Dr. Landman, predikant van de protestantse gemeente te De Bilt, is gepromoveerd op een liturgisch onderwerp en is zich hiermee blijven bezighouden. Als liturgiespecialist redigeerde hij Dienstboek I en II. Zijn lezing was toegespitst op de liturgie in de Bijbel, met name in het Oude Testament.
De predikant brak een lans voor een meer centrale plaats van het heilig avondmaal in de protestantse gemeente. „De nieuwtestamentische gemeente kwam elke week samen voor het Woord en voor de maaltijd van de Heer. De christelijke gemeente neemt de opdracht van Jezus niet helemaal serieus als ze het heilig avondmaal maar spaarzamelijk houdt.”
Hij zei wel te begrijpen hoe het zo gegroeid is. Toen keizer Constantijn in 312 tot het christendom overging, veranderde er veel. Het christendom werd van de onderliggende de bovendrijvende partij en de mensen lieten zich massaal dopen. Die toevloed leidde ertoe dat veel mensen christen werden zonder dat ze het in hun hart waren. Priesters gingen daarop hekken om het altaar zetten en wierpen een drempel op voor deelname aan de eucharistie. Na verloop van tijd namen alleen de priesters deel aan het avondmaal en keek de gemeente toe. Dat noemde men ogencommunie. Kerkgangers gingen slechts één keer per jaar, met Pasen, (verplicht) ter communie.
Zes keer per jaar
Luther en Calvijn zouden, aldus dr. Landman, graag het avondmaal elke week gehouden hebben, maar dat was niet haalbaar. „De stap van 1 keer naar 52 keer per jaar was te groot. Calvijn kwam niet verder dan zes keer per jaar. Tot zo’n honderd jaar geleden was het in de Rooms-Katholieke Kerk gebruikelijk dat de mensen slechts één keer per jaar gingen, maar inmiddels is de communie wekelijks. Het is opvallend dat het in de protestantse traditie slechts moeizaam tot verandering van de gegroeide praktijk kan komen.”
Volgens de liturgiespecialist is er ook op het punt van de doop veel veranderd. In de Vroege Kerk werd men gedoopt door onderdompeling. Men deed voor de doop de kleren uit, wat zag op het afleggen van de oude mens, en men zwoer de duivel af. Tijdens de doop werd men drie keer ondergedompeld, erna ontving de dopeling een wit doopkleed en werd hij door de voorganger gezalfd met een kruis op het voorhoofd.
De doop door besprenkeling heeft zich, aldus dr. Landman, ontwikkeld uit de rooms-katholieke middeleeuwse dooppraktijk om zo laat mogelijk te dopen, het liefst op het sterfbed. Dan is onderdompeling geen optie. Wat toen toegestaan werd, is later de reguliere doop geworden.
Weinig levendig
Een ander punt waarop de predikant kritiek oefende, is dat de protestantse kerkdiensten zo weinig levendig zijn. „Ze zijn saaier dan nodig is.”
Hij noemde de Psalmen als voorbeeld van interactie in de Bijbel. Er is afwisseling tussen knielen en opstaan, naderen en het heffen van de handen. De theatermakers hebben het wat dat betreft beter begrepen, zo meent hij.
Mensen zouden tijdens de dienst op meer momenten kunnen staan, aldus dr. Landman, bijvoorbeeld bij het opzeggen van de geloofsbelijdenis en bij het lezen van de paasgeschiedenis. „Het opstandingverhaal kun je toch niet zittend aanhoren?”
Hij verwees hierbij naar de Vroege Kerk, waar men knielde tijdens de gebeden en waar men tussen Pasen en Pinksteren staande bad. Er zijn kerken waar mensen altijd staande de lezing uit het Evangelie aanhoren. Tijdens de afkondiging van de namen van overledenen en het zingen van een bijpassend lied zouden mensen kunnen staan.
In de liturgie komt het verleden terug en gaat de heilsdaad van God weer leven, zei dr. Landman. „Het verleden wordt werkelijkheid in het heden, zodat men kracht krijgt voor de toekomst.” De liturgie is overigens iets dat voorgangers niet moeten uitleggen maar moeten doen, stelde hij.