Johan de Heer keek over kerkmuren
„Ik geloof één heilige algemene christelijke kerk.” Elke zondag horen we het voorlezen. En wat horen we vaak dat mensen geen kerkmuren kennen. Maar hoe is het in de praktijk? Het gaat uiteraard niet om oeverloos relativeren, zoals H. J. Budding deed, die bij zijn begrafenis een predikant, een pastoor en een rabbijn wilde hebben omdat ze naar zijn zeggen uiteindelijk allemaal één zouden zijn. Wel is het in zekere zin waar wat ds. Jac. van Dijk ooit zei: „Hoe dichter bij Christus, des te minder verschil.”
In een brief die ds. J. H. Koster in 1929 vanuit de Montfoortse pastorie aan een vriend schreef, lezen we over Gods ware volk:„Het kan wel zijn dat er nog een enkele in de Hervormde Kerk is, en er kan er ook nog wel een enkele zijn onder de gereformeerden, misschien is er ook nog een enkele onder de Paauwevrienden, misschien een heel enkele onder de onkerkelijken, een heel enkele onder de roomsen, onder de ethischen, onder de confessionelen, misschien onder de modernen. O, wij met ons oordeel, wij met ons schiften en de vierschaar spannen. Wat kan er genade zijn onder veel dwaling. Philippus, toen hij tot Nathanaël kwam, had hij geen vijf dwalingen in een paar woorden: „Wij” -dat was mis- „wij hebben gevonden” -alweer mis- „Jezus, Zoon van Jozef” -alweer mis-, „van Nazareth” -opnieuw mis-, „van wie Mozes enz.” - voor de vijfde maal mis. Dwaling, dwaling en toch zaligmakende genade.”
Hoewel ds. J. P. Paauwe een uitgesproken kerkelijk standpunt had, is het van hem bekend dat hem in Yerseke eens werd gevraagd waar hij begon als predikant van de Nederlandse Hervormde Kerk: „Dominee, u weet wel dat zondagsmorgens op het havenhoofd zo veel mensen met elkaar staan te praten. We hebben hier wel vier of vijf kerken: hervormd, gereformeerd, christelijk gereformeerd et cetera. Als Jezus nu eens met een scheepje aankwam, naar welke kerk zou Hij die mensen dan sturen?”
Paauwe antwoordde: „Ik geloof in het geheel niet dat Hij die mensen naar een kerk zou sturen, maar Hij zou wel vragen: „Wat doen jullie eigenlijk hier?””
tussenkop (u16(Nonnenklooster
Bekend is het heimwee naar de „una sancta catholica” van ds. J. T. Doornenbal. Mijns inziens was dat wel eens op het randje. Hij schreef in 1968 in ’s-Grevelduin-Capelle een hervormingsdienst gehouden te hebben waarbij hij de roomsen er flinks van langs had gegeven. Op de terugweg zocht hij, leeg als hij zich daarna gevoelde, heil in een nonnenklooster.
In het Belgische Aalst werd in 1584 Willem Pressius om des geloofs wil verdronken. Toen deze uit Gent afkomstige predikant in de gevangenis gevraagd werd of hij martinist, calvinist of anabaptist was, antwoordde hij: „Ik ben martinist, noch calvinist, anabaptist noch ook papist, maar heb alleen geleerd de leer van Christus en de apostelen (…). Ik heb mij nooit verbonden aan enige mensen of hun boeken, maar alle geesten geproefd en het goede behouden. Wij zetten de Heilige Schrift boven alle oude en nieuwe schrijvers.”
Maar wie zou niet de situatie wensen die hij meemaakte in zijn tweede gemeente, Kesteren. Ds. Doornenbal maakte na de oorlog mee dat hij zijn kerk in Kesteren niet kon gebruiken vanwege de grote oorlogsschade.
Dat gold ook van de kerken van de hervormde en toen nog ongedeelde gereformeerde gemeente te Opheusden. Verschillende zondagen hebben ds. Doornenbal en ds. T. Dorrestein toen gezamenlijk kerk gehouden in een veilinggebouw. Afwisselend, de één de morgendienst, de ander de namiddagdienst, met een interkerkelijke kerkenraad erachteraan.
Het speet ds. Doornenbal, die zo op de eenheid gesteld was, dat na verloop van tijd de kerkmuren weer opgetrokken waren en ieder zijns weegs ging. Hij schreef: „Het zijn maanden geweest van ongestoorde vrede en vriendschap, en ik vond er bepaald iets weemoedigs in, toen de verschillende gemeenten weer naar hun eigen kerkgebouw of noodkerken terugkeerden.”
tussenkop (u16(Geesten geproefd
Pressius begreep waar het om ging. Dat brengt me in gedachten wat Johan de Heer eens schreef.
Johan de Heer kreeg eens als eindredacteur van het blad Het Zoeklicht in de eerste jaargang van 1919 de vraag voorgelegd van ene J. J. S. te A., waar toch eigenlijk de kerk te vinden was dat het merkteken van de Gekruisigde draagt. De Heer antwoordde toen:
„Dat was in Paulus’ dagen gemakkelijker te beantwoorden dan nu. Deze schreef aan de gemeente te Efeze en de brief kwam terecht. Als u vandaag een brief op de post doet aan de gemeente van Jezus Christus te Amsterdam, zal geen enkele besteller in staat zijn die brief aan het juiste adres te bezorgen, tenzij er onder de bestellers een roomse is. Die zal zeggen: ónze kerk is de alleenzaligmakende kerk. Of een mormoon die zeggen zal: de kerk van Jezus Christus zijn wij alleen. Of een apostolische of een adventist of een andere secte, die zichzelve in alle bescheidenheid tot universeel erfgenaam van het erfdeel des Heeren heeft geproclameerd. Doch een Bijbels christen zal u zeggen: in elke kerk waar Christus gepredikt wordt, vindt ge volk des Heeren en zulke zijn er in Amsterdam gelukkig nog genoeg.
Misschien is u het verhaal bekend van een man die ook met dat vraagstuk te kampen had. Hij had een droom en werd voor de hellepoort geplaatst. Hij was nieuwsgierig wie daar nu naar binnen gingen. Hier zijn zeker veel methodisten? Ja! En ook calvinisten? Ja! En luthersen? Ja! Zo ging hij het hele register van kerkgenootschappen door en ontving steeds het antwoord: Ja!
Toen werd hij naar de hemelpoort verplaatst en vroeg ook daar: Zijn hier methodisten? Neen! En calvinisten? Neen! En weer liep hij de hele lijst door, om telkens het antwoord Neen! te krijgen.
Maar wie zijn hier dan? Het antwoord luidde: Hier zijn alleen zij wier namen zijn geschreven in het boek des Lams!
Maar uit welke kerk zijn zij dan gekomen? Het antwoord was: Zij zijn Gode gekocht uit alle geslacht en taal en volk en natie. Tot mijn spijt kan ik er niet meer van zeggen.”