Sparen tegen de trauma’s
Wat de kinderarts Diny van Bruggen in Cambodja was voor orthodox-protestants Nederland, is zuster Fransesco Moens voor rooms-katholieke landgenoten op Ambon. Maar ook steeds meer protestantse Nederlanders steunen deze doorgewinterde ontwikkelingswerker in haar werk in de Indonesische provincie. Heel praktisch gaf ze hulp aan slachtoffers van de burgeroorlog. En heel zakelijk probeert ze Molukse armoedzaaiers weer perspectief te geven. En dat allemaal volgens het principe ”help vooral uzelf”. Of zoals Moens het formuleert: Ik geef mensen geen vis, maar hengels.
Het regent pijpenstelen in Ambon-stad op het moment dat Fransesco Moens (73) de deur van het zusterhuis aan de Jalan Pattimura opendoet. Hoeveel mensen hebben hier, bij de toegangsdeur, niet gestaan in de loop der jaren, en er nooit tevergeefs aangeklopt?Tijdens de kerusuhan, de gruwelijke burgeroorlog tussen moslims en christenen van 1999 tot 2003, zochten honderden opgejaagde christenen bescherming tegen de kapmessen, granaten en bommen van islamitische vechtersbazen. In veel gevallen kwamen die wraak nemen voor de dood van hun geloofsgenoten als gevolg van christelijke agressie.
Binnen de muren van het zusterhuis waren gevluchte Molukkers veilig, vooral omdat zuster Moens er de scepter zwaaide. Maar ook buiten de muren liet ze zich in die tijd gelden. Onverschrokken trok ze eropuit om gewonden -christen en moslim- te helpen, en om doden te identificeren. Vooral dat was toen geen pretje omdat belagers hun slachtoffers gruwelijk in het gelaat verminkten om hen onherkenbaar te maken.
In hoeverre heeft de burgeroorlog nog invloed op de levens van burgers?
„De eerste keer deed het doden van anderen hun nog wel wat, maar al gauw niet meer, en gaf het moorden zelfs een kick. Veel mensen hier kennen elkaar en weten nog precies wie wat anderen heeft aangedaan. Maar daar nadrukkelijk een streep onder zetten? Vergeet het. Er wordt hier nooit een probleem opgelost. Daarom verbeteren mensen zich ook niet. Er wordt immers nooit iets uitgepraat door bij elkaar te gaan zitten en elkaar in de ogen te kijken en de vraag te stellen: Zeg nou eens wat je dwarszit?
Ik denk dat Molukkers niet in staat zijn oorzaak en gevolg te onderscheiden. Ze doen wel iets aan de gevolgen, maar de vraag naar de oorzaak laten ze liggen. Dat gebeurt ook op regeringsniveau. Er wordt gesust, maar niet meer dan dat. De overheid haalt moslims en christenen uit elkaar, verplaatst ze naar andere gebieden, maar dat is nog geen verzoening.”
Lopen er als gevolg daarvan nog veel getraumatiseerde Molukkers rond?
„Er is een groot verschil met Nederland. Op de Molukken zijn er nog altijd hechte familieverbanden. Daardoor is de invloed van de groep op het individu veel sterker dan in het individualistische Nederland. Bij jullie gaat ’s avonds de deur dicht en dan zitten de mensen -met of zonder trauma- weer opgesloten in het eigen gezinnetje. Hier wordt er al gauw weer een beroep op je gedaan van buiten het gezin, en moet het leven van alledag weer doorgaan. Wie dat weigert, heeft geen overlevingskansen. Al vroeg in het leven dient de omgeving zich aan. Een kind wordt niet alleen door zijn ouders opgevoed, maar ook en vooral door de gemeenschap.”
Daarmee is volgens Moens niet gezegd dat trauma’s geen rol meer in de levens van veel Molukkers spelen. „Dat merk je zodra er weer iets voorvalt. Zo hadden we deze week de viering van het Chinees Nieuwjaar. Ik lag al op bed toen ik de knallen van vuurwerk hoorde. Later werd me verteld dat mensen hun huisjes waren uitgevlucht omdat het lawaai hen herinnerde aan het schieten van toen. En wanneer er een onderlinge ruzie is, reken maar dat er meteen op losgeslagen wordt. Molukkers hebben tijdens de oorlog immers geleerd gemakkelijk wapens te gebruiken, en dat krijg je er niet zomaar uit.”
Wat hebben die jaren van geweld uzelf gedaan?
„Ik heb veel verschrikkelijke dingen gezien. Vooral toegetakelde kinderen vond ik afschuwelijk. Ik maakte het echter allemaal mee als hulpverlener en: de mensen die ik hielp, zag ik vaak voor het eerst. Ik kende de meesten niet eens.”
Dat lag anders toen in maart 2006 drie inbrekers de 32-jarige zuster Jeremina in het zusterhuis vermoordden. Haar foto staat prominent op een kast in Moens’ woonkamer. Ze was erbij toen dat zich afspeelde. „Het was halftwee ’s nachts toen ik twee keer een schreeuw hoorde. De tweede was echt zo’n doodskreet. Als een haas ben ik mijn bed uitgegaan, maar het was overal aardedonker, en ik moest dus op het geluid afgaan. Jeremina stond nog overeind toen ik bij haar kwam. „Ik ben gestoken door een kerel”, zei ze. Eerst dacht ik dat ze had gedroomd, er was immers niemand te zien en overal was het doodstil. Enkele toegesnelde zusters vermoedden dat er een boze geest in haar gekomen was -dat denken ze hier al gauw- en hebben haar met wijwater overgoten om haar daarvan te bevrijden. Maar nadat ze ineen was gezakt, zagen we dat er ontlasting uit haar buikstreek kwam. Toen beseften we pas dat ze echt was neergestoken.”
Moens zal dat eerste moment niet gauw meer vergeten. „Iedere nacht wanneer ik eruit moet, kom ik langs die plek waar ik haar heb gevonden, en komen de beelden weer boven.”
Van mannen moesten de zusters het die nacht niet hebben, vertelt ze. „De pastoors die aan de overkant van de weg wonen, weigerden te komen - ze waren te bang. Dat had later nog wel wat voeten in de aarde, toen we hen daarop aanspraken. Ze hebben toen erkend dat ze niet goed hebben gereageerd, en ik begrijp hen wel: ’s nachts is iedereen toch bang?”
Moens is die nacht zelf in allerijl met het slachtoffer naar het ziekenhuis gereden, maar ook daar kreeg ze nul op het rekest. „De dienstdoende dokter is weer gaan slapen want, zei hij, haar conditie was niet goed genoeg om te opereren. Op dat moment kwamen de darmen al uit haar lichaam. Het kon hem niet op andere gedachten brengen. Pas de volgende ochtend ging hij opereren, maar toen was het te laat. Artsen verzekerden me later dat die arts haar direct had moeten helpen, maar, zeg nu zelf, ga daarover nog eens opspelen? Je ligt op zo’n moment toch al zo overhoop.”
De moordenaar is later opgepakt. Marcus heette hij, een christelijke jongen, maar daarover heeft zuster Moens zo haar twijfels omdat hij tijdens het rechtsproces in een lang wit gewaad verscheen. „Dat duidde erop dat hij na die moord moslim was geworden.”
Overigens moest hij de toedracht van de inbraak en de moord tot in detail in het zusterhuis naspelen. Dat bracht hij er ternauwernood levend van af. „Mensen stonden bij het hek te dringen en te schreeuwen, ze wilden hem ter plekke lynchen.”
Achttien jaar cel luidde het vonnis, maar daarmee was de zaak nog niet gesloten. „Wat ik vreemd vind is dat die jongen na zijn veroordeling naar Makassar (op het eiland Sulawesi) is gebracht. Waarom was dat? Hij schijnt daar bij een zware terrorist in de cel te hebben gezeten.”
Het ergste vindt ze dat de twee afgelopen december zijn ontsnapt. „De ene hebben ze weer gepakt, maar deze Marcus niet. Dat is vreselijk beangstigend voor ons als zusters. We hebben dan wel allemaal tralies voor de ramen, maar als ik er ’s nachts uit moet loop ik iedere keer kans hem weer tegen te komen.”
In de dagen na de dood van de jonge vrouw hadden haar collega’s andere zorgen: de ziel van de overledene waarde volgens hen nog rond in het huis. Zuster Moens beschouwt het als een diepgeworteld bijgeloof dat het rooms-katholieke belijden niet heeft kunnen uitroeien. „Maar”, voegt ze eraan toe, „helemaal onzin was het toch ook weer niet. Op een bepaald moment heb ik zelf ook heel reëel de aanwezigheid van die geest ervaren. Er raakte iets mij aan zonder dat iemand in mijn omgeving was. Het voelde als een windvlaag die over mijn armen ging. Daar schrik je dan toch wel van.”
Overigens is Moens wat betreft de aanwezigheid van bovennatuurlijke krachten wel wat gewend. Enkele zusters zijn zelfs zeer bedreven in zwarte magie. „Wanneer er jaloezie in het spel is, kunnen ze elkaar met behulp van magie echt ziek maken.”
Van jaloezie is nogal eens sprake omdat de Molukse aard daar een goede voedingsbodem voor is. „Je krijgt hier niet zo gauw een complimentje, zelfs een simpel ”dankjewel” kan er niet gemakkelijk af. Dan ben jij immers meer dan ik, en dat pikken Molukkers niet.”
In plaats van over dit soort duistere praktijken te praten, heeft Moens het liever over wat haar echt na aan het hart ligt: haar werk voor de arme bevolking van de Molukken, waar meer dan de helft onder de armoedegrens leeft, en waar als gevolg van de burgeroorlog nog altijd zo’n 15.000 gezinnen ontheemd zijn.
Vanwege dat laatste is huizenbouw een van de speerpunten van haar activiteiten geworden, waarbij zij telkens twee grote hobbels moet nemen: hardnekkig wantrouwen tussen moslims en christenen en onduidelijkheid over wie recht heeft op de (bouw)grond.
Beide kwesties speelden tegelijk in Karang Panjang, een locatie op Ambon waar Moens met hulp van Nederlandse geldschieters 450 huisjes liet bouwen, maar die direct grenst aan moslimgebied. „Pas drie jaar na het einde van de kerusuhan gingen we daar weer naar terug, omdat al die tijd moslims vonden dat het gebied sinds de VOC-tijd van hen was.” Uiteindelijk verdween die claim, maar toen kwam de volgende vraag: wie durft daar weer naartoe te verhuizen? Inmiddels wonen er honderden families, waarvan zuster Moens rustig durft te zeggen: „Ze wonen beter dan ooit tevoren.”
Een ander project is Lembah Agro, bij het dorp Paso, waar ruim 300 huizen zijn gebouwd voor verjaagde christelijke gezinnen. Hier werkt Moens samen met de protestantse predikant Latué.
Ook daar dreigden landrechten roet in het eten te gooien. Kavel voor kavel moest worden ’heroverd’ op aanspraken van anderen. Inmiddels is het bezit van 250 kavels met behulp van certificaten veilig gesteld, een klus die veel geld en nog veel meer tijd heeft gekost.
Naast het creëren van werkgelegenheid voor al die gesettelde nieuwkomers -door het opzetten van ”bengkels”, werkprojecten- is een belangrijke ander speerpunt van Moens’ werk het financieel steunen van arme gezinnen. Ze hanteert nadrukkelijk het ”help-vooral-uzelf-principe”. Of zoals ze het zelf formuleert: „Wij geven de mensen geen vis, wel hengels.”
Hoezo geen vis?
„Mensen kunnen altijd bij ons aankloppen om geld te lenen. Maar in plaats van eindeloos te lenen en terug te betalen, zie ik liever gebeuren wat nu nog nauwelijks plaatsheeft: dat mensen gaan sparen.”
Om dat gedaan te krijgen heeft ze het Credit Unionconcept ontdekt, een soort internetsparen. Het komt ook neer op geld lenen, maar bij het terugbetalen bouwen mensen ook wat spaargeld op, waarover ze rente krijgen. „Ons doel is dat mensen anders in het leven gaan staan. Niet meer bij de dag leven, maar gaan investeren in hun toekomst. En dat kan met dit programma, want na vijf jaar is het beginkapitaal al verdubbeld.”
Overigens bestaat dit Credit Unionconcept al veel langer, maar nu pas acht Moens het betrouwbaar. „Vroeger was het allemaal handwerk en gingen pientere figuren er met het geld vandoor. Nu gebeurt alles per computer en durf ik het wel aan.”
Ambonese families leren rekenen, leren plannen, dat is wat zuster Moens als haar grootste missie ziet. „Van psychologie heb ik geen verstand, maar dit is mijn manier van hulpverlening aan traumaslachtoffers.”
U bent formeel met pensioen, waarom zit u hier eigenlijk nog?
„Ja, dat vragen ze vanuit Nederland ook wel eens: waarom blijf je daar toch hangen? Maar er moet hier nog van alles gebeuren. Geld dat vanuit Nederland is overgemaakt, wil ik hier nog verantwoord besteed zien worden.”
Moens legt uit dat ze grote twijfels heeft over de managementkwaliteiten van haar vervangers, collega-zusters die nu de scepter zwaaien binnen Rinamakana, de stichting die de fondsen beheert en besteedt. „Of ze het niet aandurven, of dat ze domweg niet willen, ik weet het niet, maar leden van het nieuwe bestuur hebben geen visie voor de lange termijn, en daar heb ik mijn zorgen over.”
Mede om die reden zijn er al vergevorderde plannen om een nieuwe stichting in het leven te roepen, die naast Rinamakana gaat functioneren en de fondsen uit Nederland gaat beheren. Moens wil dan nog even blijven om de zusters binnen Rinamakana op weg te helpen naar het uiteindelijke doel: zelf voor inkomsten zorgen.
In hoeverre bent u zelf in staat of bereid weer met moslims door één deur te gaan?
Moens, die moslims steevast typeert als ”de islam”, geeft een genuanceerd antwoord. „Ik ken veel positieve moslims, heb ook altijd goed met hen samengewerkt. Moslims heb ik eigenlijk ook nooit als vijanden gezien.” „Maar”, vult ze aan, „je moet het gevaar natuurlijk niet opzoeken. Ik zal dan ook nooit zeggen: Kom, laten we eens gaan wandelen langs de islambuurt. Dat doe ik niet. Daar heb ik geen zin meer in.”