„Onbenullige oefeningen” lossen terreur niet op
Het probleem met terrorismebestrijding is niet in de eerste plaats dat geheime diensten steken laten vallen, maar veel meer dat er hoogstens wat „onbenullige oefeningetjes” plaatshebben tussen verschillende landen, analyseert oud-antiterrorismecoördinator Gijs de Vries. De onderlinge samenwerking moet veel beter. „In hoeverre zijn wij bereid om serums met Duitsland te delen als daar een aanslag met het pokkenvirus wordt gepleegd?”
Veiligheidsdiensten als de AIVD doen het binnen de Europese Unie best goed. Alle kritiek ten spijt, verijdelen zij menige terroristische aanslag, zegt De Vries. Tot vorig jaar was hij de officiële antiterrorismecoördinator van de EU. Woensdag sprak hij in Rotterdam op een congres van de overheid over terrorisme- en crisismanagement. Daarbij was hij positief over de nationale veiligheidsdiensten en hun toenemende onderlinge samenwerking. „In januari zijn in Barcelona veertien mensen gearresteerd die een aanslag wilden plegen. Dat gebeurde naar aanleiding van een tip uit Frankrijk. Dat kan ik vertellen omdat het in de kranten heeft gestaan. Maar er is ook nog heel veel wat ik niet kan noemen, maar wat wel degelijk is gebeurd.”Ook Rob de Wijk, oprichter van het Haagse Centrum voor Strategische Studies, wees woensdag op het feit dat geheime diensten allerminst stilzitten en prima werk afleveren. „De meeste aanslagen worden verijdeld. Het gaat helemaal niet zo slecht. Ook ontstaat er lang niet altijd massale paniek na een aanslag. De democratie is een stuk robuuster dan we denken.”
Toch is niet alles koek en ei. Het gevaar van islamitisch terrorisme blijft ook in Nederland nadrukkelijk aanwezig. „De aanhouder wint”, voorspelt De Wijk. „De kans is heel groot dat er ergens in Europa nog eens een flinke klap valt.”
De grootste winst valt volgens voormalig terreurbestrijder De Vries te boeken in de sectoren van internationaal crisismanagement en rampenbestrijding. „Daar gebeurt nu niet veel meer dan het maken van wat risicoanalyses en het uitvoeren van een paar onbenullige oefeningen.” De oud-terrorismecoördinator hamert op het belang van grensoverschrijdende samenwerking. „Die schiet ook in Nederland tekort. Ik was staatssecretaris ten tijde van de nieuwjaarsbrand in Volendam. Zelfs bij die relatief kleine ramp had Nederland niet genoeg capaciteit om de slachtoffers met brandwonden op te vangen. Die moesten voor een deel naar buurlanden. Hoe zal dat dan zijn bij echt hele grote rampen?”
Daarnaast is volgens De Vries te weinig nagedacht over internationale solidariteit, bijvoorbeeld in het geval van aanslagen met biologische wapens. „Neem een aanslag met het pokkenvirus. Dan zijn er serums beschikbaar. Maar zijn dat er genoeg? En zo niet, wie springt dan bij? Is Nederland bereid om serums aan Duitsland te geven als daar een ramp gebeurt?”
Dé les van 11 september 2001 is dat zulke samenwerking niet vanzelf gaat, weet De Vries. „Vóór 11 september was er bij diverse instanties heel veel kennis aanwezig over de daders, maar die kennis werd niet gedeeld. Zo kan de samenwerking binnen de politie internationaal gezien nog sterk verbeteren. Nederland maakt bijvoorbeeld minder gebruik van Eurojust dan andere landen, alhoewel de instelling juist hier is gevestigd. Dat heeft denk ik te maken met een stukje cultureel conservatisme. Nederlanders vinden nog vaak dat ze bepaalde zaken beter weten.”