Abortus
Mens & Maatschappij (83e jaargang nr. 1) bevat een analyse van een aantal Nijmeegse sociologen van de opvattingen over abortus in West-Europa tussen 1981 en 2000. Uitgangspunt van hun studie was dat standpunten over abortus beïnvloed worden door de bestaande wetgeving, door intermediaire groepen als kerken en onderwijsinstellingen en door de opvattingen en gedragingen in het sociale milieu van mensen.
Abortus op verzoek is thans in de meeste West-Europese landen legaal. In Ierland daarentegen mag abortus alleen worden toegepast om het leven van de vrouw te redden. Ook Zwitserland heeft een tamelijk restrictieve abortuswetgeving. Voor de analyse maakten de onderzoekers gebruik van de gegevens van het European Values Survey.In landen met een strenge abortuswetgeving vinden de inwoners abortus minder aanvaardbaar. Dit wordt echter ook veroorzaakt door de lage abortuscijfers. Wanneer in een land weinig abortussen plaatsvinden, is de publieke opinie minder permissief.
Buitenkerkelijken en hoger opgeleiden zijn het tolerantst ten aanzien van abortus, rooms-katholieken en lager opgeleiden zijn het minst tolerant. Wel zien we onder rooms-katholieken het verzet tegen abortus minder worden. Maar kerkgang blijft onverminderd een relevante factor. Frequente kerkgangers wijzen abortus sterker af dan niet-frequente kerkgangers. Die verschillen worden in de loop van de tijd niet minder.
Socialisme & Democratie (jaargang 65 nr. 3) start een artikelenserie over de mogelijkheid en wenselijkheid van overheidsbemoeienis ten aanzien van opvoeding, gezondheid en seksualiteit. De redactie constateert een terugkeer van Vadertje Staat. In navolging van het CDA wordt er de laatste tijd ook bij de PvdA gepleit voor een actiever overheidsoptreden rond zeden en gedrag.
Dat betekent volgens Paul de Beer nog niet dat men afscheid neemt van de 19e-eeuwse liberale denker John Stuart Mill. Maar zijn beide uitgangspunten: schade voor derden en het vermogen tot autonome keuze, kunnen strikter geïnterpreteerd worden.
Pedagoog Bas Levering verzet zich tegen een overheid die opvoeders dicteert wat ze moeten doen. Er is in Nederland de vrijheid van levensvoering, de vrijheid van opvoeding en de vrijheid van onderwijs.
Voor de overheid is het feitelijk onmogelijk om de opvoeding van de ouders over te nemen. Het overgrote deel van de ouders getroost zich bovenmatige opofferingen om hun kinderen zo goed mogelijk op te voeden. Wel is opvoeden in de loop der jaren veel ingewikkelder geworden. Centra voor jeugd en gezin met laagdrempelige opvoedingshulp zijn daarom wel een goed idee.
Daarbij signaleert hij dat de overheid voortdurend een paradoxale boodschap uitzendt, namelijk dat zowel vader als moeder fulltime aan het werk moeten en dat zij beter moeten opvoeden. In ieder geval is het goed dat de principiële discussie over overheidsbemoeienis met de opvoeding nu eindelijk eens publiekelijk wordt gevoerd.
De Rotterdamse wethouder J. Kriens stelt zich veel positiever op tegen overheidsingrijpen voor de bestwil van de burger. Elk kind, zo luidt haar uitgangspunt, heeft recht op een gezonde ontwikkeling, op veiligheid en op de mogelijkheid om zijn talenten te ontwikkelen. Ouders kunnen dat niet alleen, te meer daar de ondersteuning vanuit de sociale omgeving minder geworden is.
Opvoeden is tegenwoordig vooral het aanbieden van hulp bij het ontwikkelingsproces van kinderen en jongeren. Ze moeten weerbaar gemaakt worden. De staat moet geen MTV-clips verbieden, maar ouders en onderwijzers in staat stellen kinderen te leren om nee te zeggen. Als ouders of professionals hun opvoedtaken niet goed (kunnen) invullen, moet de lokale overheid ingrijpen. Dat geldt zeker voor een stad als Rotterdam, waar twee derde van de jongeren een reëel risico loopt dat zij hun talenten niet ten volle kunnen ontwikkelen.
Het CU-blad Denkwijzer (jaargang 9 nr. 1) is gewijd aan het thema duurzame ontwikkeling. Wim Dubbink, verbonden aan de Universiteit van Tilburg, behandelt daarin de vraag of het moreel handelen van bedrijven louter en alleen hun eigen zaak is, of dat andere maatschappelijke partijen daarin ook een zegje hebben.
Al luidt het motto van het Nederlandse beleid ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen „vrijwillig, maar niet vrijblijvend”, toch is volgens hem te verdedigen dat ngo’s een rol in het besluitvormingsproces mogen en moeten hebben. Naast economische en juridische verantwoordelijkheden, hebben bedrijven ook morele verantwoordelijkheden. Die zijn wel niet afdwingbaar, maar dat wil niet zeggen dat men geheel vrij is bij de invulling daarvan. Publieke moraal omvat meer dan de regels die de overheid stelt. Daarnaast blijft er altijd wel een ruimte over die men geheel naar eigen inzichten kan invullen.
Het SER-rapport van 2000 ”De winst van waarden” neigt er echter sterk toe om alles wat valt buiten de economische en juridische verantwoordelijkheden, aan de vrijheid van bedrijven over te laten. Het bedrijf beslist en niemand anders. Die richting wijst Dubbink af, ook al lijkt die in het hedendaagse debat dominant te worden.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.