Creationisme
In Nederlands Juristenblad (NJB) 4 klinkt felle kritiek van rechtsgeleerden De Blois en Boswijk op de resolutie van het parlement van de Raad van Europa over „de gevaren van het creationisme in het onderwijs.” Volgens de auteurs rekent het parlement het kennelijk ook tot zijn taak de schending van mensenrechten te bevorderen in plaats van aan te sporen tot het respecteren ervan. Vanuit een typisch verlichtingsdenken wordt „de objectieve waarheid van de evolutietheorie” tegenover de achterlijkheid en onwetenschappelijkheid van het creationisme geplaatst. Het parlement acht het „part of the role of the Council’s parlementarians to react before it is too late.” De resolutie is echter een aantasting van de onderwijs- en de godsdienstvrijheid.
Hoe verhoudt deze resolutie zich met het EVRM-voorschrift om bij openbaar onderwijs de rechten van ouders om hun kinderen op te voeden en te onderwijzen naar hun eigen godsdienstige overtuiging te respecteren? Dit had er juist toe moeten leiden dat het parlement plaats moet geven aan aandacht voor het creationisme in het onderwijs, op objectieve wijze. Nog haakser staat de resolutie op het recht op bijzonder onderwijs, waarin eigen overtuigingen als enige waarheid mogen worden uitgedragen. Het parlement gaat hieraan geheel voorbij en derhalve hebben we hier te maken met een „uiting van toenemende seculiere intolerantie ten aanzien van gelovigen die de inzichten van de Verlichting niet ondersteunen.” Daartegen moet krachtig stelling worden genomen, before it is too late, voor het te laat is.Veelzeggend is dat deze intolerantie direct volgt in een reactie op het artikel door prof. Y. Buruma: „De gedachte dat creationisten met een beroep op de onderwijs- en godsdienstvrijheid via ons blad kritiek op een redelijke resolutie kunnen uitventen, is mij even onaangenaam als wanneer kwakzalvers en astrologen dat hadden gedaan (…) Niet elke mening verdient een plaats in een serieus blad. Wij kunnen ons niet veroorloven elk geluid dat uit de beerputten van het irrationalisme opborrelt, te versterken”, zo schrijft de Nijmeegse strafrechtgeleerde.
In ArbeidsRecht (1/2008) gaat mr. Boot in op een uitspraak van de Hoge Raad over het werken via een eigen bv. In het arbeidsrecht komt het veel voor dat ondernemingen op managementniveau mensen (doorgaans interimmers) aantrekken die dan niet in loondienst komen, maar die freelance werken vanuit hun eigen bv. Deze bv leent dan zijn directeur-grootaandeelhouder (dga) als werknemer uit aan de onderneming en factureert rechtstreeks aan de onderneming.
Hoewel daartoe pogingen zijn gedaan door soortgelijke freelancers, heeft de rechtspraak bij deze constructie altijd geoordeeld dat er nimmer een dienstverband kan ontstaan tussen de dga en de inlenende onderneming, ook al vormt de tussenliggende bv maar een constructie en is voor de buitenwacht niet zichtbaar of de persoon als werknemer opereert of op andere basis. Hij staat onder gezag van de onderneming en verricht daar zelf de arbeid voor, al ontvangt hij zijn loon indirect.
In het arrest Thuiszorg Rotterdam-PGGM is echter aangenomen dat er toch sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst, waarbij door de management-bv wordt „heengeprikt.”
Dat is een regelrechte breuk met de jurisprudentie op dit punt die de praktijk er ingewikkelder op maakt. De inlenende onderneming, die immers bewust geen arbeidsovereenkomst wil aangaan met de interim-kracht, zal immers niet meer kunnen vertrouwen op het enkele feit dat er een persoonlijke bv tussen ligt. Freelancers die na de opdracht geen zicht op andere opdrachten hebben, kunnen zich nu eenvoudiger op het standpunt stellen dat ze feitelijk in dienst zijn en dus doorbetaald moeten worden zolang ze niet rechtsgeldig zijn ontslagen. Desalniettemin aarzelt de auteur nog aan de uitspraak dramatische conclusies te verbinden: het zal moeten blijken of het arrest weerklank gaat vinden in lagere rechtspraak. Zo niet, dan blijft de uitspraak een „eendagsvlieg.”
In NJB 15 februari 2008 legt prof. T. Schalken uit waarom de afgeluisterde Hells Angels terecht vrijuit gingen. Schrijnend kwam in die procedure aan het licht dat de schending van de verplichting van het OM om getapte telefoongesprekken tussen advocaten en cliënten te vernietigen, bepaald geen incident is. Ondanks herhaalde aanwijzingen van het politieteam had de verantwoordelijke officier van justitie de verslagen en banden niet vernietigd en de gesprekken gebruikt voor de opsporing. De rechtbank geeft terecht aan dat deze „ernstige, grootschalige en herhaaldelijke inbreuken” op de waarborgen van het verschoningsrecht het vertrouwen van de burger in het OM schaden. Nu het niet alleen ging om het individuele belang van de betrokken verdachte(n), kon de rechtbank niet volstaan met bijvoorbeeld strafvermindering, maar moest het collectief geschade belang evenredig worden hersteld: door niet-ontvankelijkverklaring van het OM.
Een buitengewoon hard gelag voor justitie, en dat in een tijd waarin het vertrouwen in de strafrechtspleging toch al zwaar onder druk staat. Daarom zou bij elke misdaadbestrijder de volgende mantra voortdurend in het hoofd moeten zitten: de beste manier om boeven te vangen, is door zich gewoon aan de wet te houden.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.