Lachen om LPF vergaat vanzelf
Het tumult in de LPF-fractie, dat deze week met het uitstoten van twee kamerleden een voorlopig hoogtepunt bereikte, zorgt bij omstanders voor uiteenlopende reacties. De meest voorkomende is die van de spotlach. Dat de wonderboom van de LPF reeds vierenhalve maand na de verkiezingen enkele takken laat vallen, wordt door velen gretig verwelkomd als de aankondiging van een spoedig algeheel verdorren.
Met nauwelijks verhuld enthousiasme stort zich de pers op de details van de uit de hand gelopen ruzie. Een enthousiasme dat niet alleen uit beroepsdeformatie verklaard kan worden. Vaststaat dat een deel van de Haagse media, zoals bekend overwegend links georiënteerd, het tafereel met een zekere tevredenheid gadeslaat. Rond en na de verkiezingen van 15 mei voelden journalisten zich nog verplicht de partij van Pim Fortuyn met enig respect te behandelen. Maar na de zomer gaan we ze breken, zo werd in de wandelgangen onder het journaille gefluisterd.
Buiten kijf staat dat de LPF de reactie van de spotlach in de eerste plaats aan zichzelf te wijten heeft. Een kamerlid dat een persfotograaf een kaakslag geeft, een volksvertegenwoordiger die, een zenuwinzinking nabij, haar collega „een stalinist” noemt en „een steenpuist die zo snel mogelijk weggenomen moet worden”; het zijn maar enkele voorbeelden in een lange reeks van incidenten, intriges en schermutselingen waarvan het einde nog niet in zicht is.
En dan is er nog het meer bekommernis dan spot opwekkende gedrag van fractievoorzitter Wijnschenk, die zijn uiterste best doet een echte leider te zijn, maar daar nauwelijks in slaagt. Kon zijn zwakke optreden tijdens de algemene beschouwingen nog te geweten worden aan onervarenheid, de blunders die hij daarna aaneen heeft geregen, vallen op geen enkele manier meer te verontschuldigen.
Minister Heinsbroek van Economische Zaken publiekelijk vragen het partijleiderschap op zich te nemen, maar zonder de fractie daarover eerst te consulteren. In een chaotische fractievergadering aanvankelijk toestaan dat er over een bemiddelingsvoorstel wordt gestemd, maar als de uitslag van die stemming niet bevalt, alsnog een machtswoord uitspreken. Die voorbeelden van aandoenlijk amateurisme zijn met gemak met veel andere uit te breiden. Wie lacht niet, die de LPF beziet.
Toch is dat lachen op de keper beschouwd misplaatst. In de eerste plaats omdat het gerommel in de LPF het aanzien van de politiek schaadt. Terecht wees kamervoorzitter Weisglas deze week op de voorbeeldfunctie van het parlement in de Nederlandse samenleving.
Als alle partijen, maar zeker die van de coalitie, hameren op het herstel van normen en waarden, komt het niet sterk over als LPF-kamerleden voor tv-camera’s ongegeneerd schuttingwoorden gebruiken en elkaar uitmaken voor alles wat slecht en verderfelijk is. Als veiligheid en beschaafd gedrag op straat expliciete doelen zijn van deze coalitie, maakt zij zichzelf ongeloofwaardig als individuele leden van een regeringsfractie journalisten in het gezicht meppen en flitsers tegen de wand aan gruzelementen gooien.
In de tweede plaats getuigt een reactie van alleen maar spot van weinig inzicht in de mogelijke gevolgen van het uiteenvallen van de LPF-fractie. Als de fractie van Wijnschenk uit elkaar spat, wordt de overlevingskans van het kabinet klein. VVD-leider Zalm doet daar op de voor hem typerende wijze laconiek over. „Zolang al die kamerleden maar correct blijven stemmen, is er niets aan de hand”, stelt Zalm quasi-geruststellend. En: „Als er in elk geval maar negen LPF’ers resteren, houden we toch een meerderheid.” Maar voor wie enige affiniteit heeft met de idealen die Balkenende met dit kabinet probeert te verwezenlijken, is de toestand uiterst zorgelijk.
Immers, de stabiliteit van een coalitie heeft niet alléén te maken met een ruime of krappe getalsmatige meerderheid. Die heeft ook te maken met de voorspelbaarheid van partners en met een sfeer van onderling vertrouwen. Bovendien kan een brandje in de fractie bij het kleinste zuchtje wind zomaar overslaan naar het kabinet. De achterliggende week gaf daar al diverse voorbeelden van, vooral toen minister Heinsbroek van Economische Zaken zich opstelde achter fractievoorzitter Wijnschenk, terwijl minister Bomhoff van Volksgezondheid meer op de hand van het partijbestuur leek te zijn.
Een derde reden om niet al te hard te lachen om het geklungel van de Fortuyn-volgelingen is dat deze 26 kamerleden niet zomaar toevallig in de Kamer verzeild zijn geraakt. Zij maakten op 15 mei hun opwachting in het kamergebouw nadat zo’n anderhalf miljoen (!) Nederlanders op hen gestemd hadden. Burgers die voor een deel nooit eerder op het stemhokje afgestapt waren, burgers die kampten met een sterk gevoel van onbehagen over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen en die dat onbehagen het best verwoord zagen door wijlen Pim Fortuyn.
Het zou een ernstige misvatting zijn te menen dat met het imploderen van de LPF dat onbehagen ook verdwenen zou zijn. Stel nu eens dat een groot deel van deze kiezers bij een volgende verkiezing moedeloos thuis blijft. Aan die gedachte is niets geruststellends, want gevoelens van onvrede die niet geuit worden, vormen een tikkende tijdbom.
Maar het is ook goed mogelijk dat bij een van de volgende verkiezingen een nieuwe leider opstaat, die op dat moment actueel zijnde thema’s en problemen weet uit te buiten en daar zijn slag mee slaat. Zo’n persoon zou wel eens veel gevaarlijker kunnen zijn dan al zijn populistische voorgangers bij elkaar. Dan vergaat het lachen om de LPF ons vanzelf.
Dat het bij de kamerverkiezingen van 2002 niet om een eenmalige gebeurtenis gaat, bewijzen de verkiezingen van 1994. Plotseling maakten in dat jaar zeven volstrekt onervaren parlementariërs -verdeeld over twee ouderenpartijen- aan het Binnenhof hun opwachting. Dat leert ons dat het electoraat al langere tijd op drift is en dat nog grotere verrassingen dan die van dit jaar niet uitgesloten zijn.
Bij het gadeslaan van de gebeurtenissen van deze week is zorg daarom een gepaster emotie dan leedvermaak. Het is waar, veel burgers kunnen met die zorg weinig doen. Dat ligt echter anders voor politieke partijen. Aan hen de taak die zorg om te zetten in energie en daadkracht om de onlustgevoelens waar mogelijk weg te nemen en de geloofwaardigheid van de overheid te herstellen. Dat heeft meer zin dan meewarig hoofdschuddend aan de zijlijn te staan en met oud-minister Van Boxtel te mopperen over ”the wild bunch” (het zootje ongeregeld) die Nederland nu regeert.