Kerk & religie

„Ik bin de kerkeraed”

Moeten een kerk en een plaatselijke gemeente er niet voor waken dat te veel kerkelijke macht in één hand komt te liggen? Bij één enkele persoon, wiens persoonlijke directieven de loop der dingen in de kerk gaan bepalen en aan wiens oordeel alle besluitvorming en uitvoering is onderworpen? Zijn de kerk en de plaatselijke gemeente te feliciteren als men over toonaangevende figuren beschikt? Het antwoord moet ja en nee zijn. Waarschijnlijk is het goede antwoord: ja, mits…

D. Koole
8 February 2008 10:08Gewijzigd op 14 November 2020 05:31

Zijn er in kerk en in de plaatselijke gemeenten veel figuren die op een erg nadrukkelijke manier richting en stuur geven aan het kerkelijk leven? Of het er veel zijn, is moeilijk te overzien, maar ze zijn er. Dat valt niet te ontkennen. En dat is ook niet verwonderlijk. Wat voor de samenleving in het algemeen geldt, geldt ook voor de kerk. In geestelijk én organisatorisch/stoffelijk opzicht vraagt ook het kerkelijk leven om mensen met bestuurlijke kwaliteiten.Mensen met echte kerkelijke betrokkenheid worden, als zij over goed inzicht, organisatietalent en verbale en communicatieve vaardigheden beschikken, ook in de kerk snel opgemerkt en aangezocht voor een ambt of een bestuurlijke functie. Voor een goede gang van zaken in de kerk is dat ook nodig. Men kan het alleen maar betreuren als mensen die met goede gaven zijn toegerust, het bouwen aan hun maatschappelijke carrière consequent voorrang geven boven het dienstbaar zijn aan de gemeente van Christus. Maar dit terzijde.

Bescheiden
Dat in de kerk belangrijke taken aan daartoe toegeruste mensen worden toebedeeld, is ook Bijbels. Wie de geschiedenis van het volk Israël doorneemt, komt daarin momenten tegen waarin God -om het volk te leiden en uit moeiten te redden- mensen inschakelde die over het vermogen beschikten om dat op een goede manier te doen. Opmerkelijk daarbij is wel dat de toerusting daartoe niet allereerst of alleen op natuurlijke begaafdheid, maar op God de Heere Zelf terugging. Voorbeelden daarvan zijn Bezaleël en Aholiab, in Exodus 31.

In de geschiedenis van Gods Kerk zijn tijden en momenten aanwijsbaar waarin voor moeilijke taken en opdrachten mensen werden ingezet of zich beschikbaar stelden die, gerekend en gemeten naar menselijke maatstaven, maar weinig „in huis hadden”, maar die in de kracht en met de medewerking van de Heere God tot grote dingen in staat bleken te zijn. Dat te weten, moet krachtfiguren in de kerk bescheiden maken.

Gaven
Overigens, ook het Nieuwe Testament spreekt op menige plaats over het feit dat aan sommige mensen bijzondere gaven zijn toevertrouwd. Daarin is verscheidenheid. Ieder lid vormt een schakel en functioneert op eigen wijze in de opbouw van het lichaam van Christus. Van wie veel ontving, zal veel geëist worden. Met goede gaven bedeelde mensen mogen en moeten die ook aanwenden en zij kunnen, mits van echt dienen sprake is, voor de Kerk van Christus van onschatbare betekenis zijn.

Maar tegelijk is hun verantwoordelijkheid des te groter. Hoe ga ik met die gaven om? Worden ze werkelijk gebruikt als door God geschonken, om de gemeente van Christus te helpen bouwen, anderen daarin te stimuleren, op weg te helpen, een duwtje te geven als zij in hun bescheidenheid aarzeling hebben en hen te helpen bij de ontplooiing van hun gaven? Dan kan er onder de zegen van God veel goed gaan.

Mensen met een bijzonder charisma kunnen dan ook voor de kerk van grote en soms beslissende betekenis zijn. Als overtuigingskracht wordt beheerst door wijsheid, drang tot correctie door zachtmoedigheid en voorzichtigheid, besluitvaardigheid door bedachtzaamheid, zelfverzekerdheid en een besef dat bij God en bij de meeste mensen bescheidenheid hoger „genoteerd” staat, dan is een gemeente met krachtige en wijze persoonlijkheden gelukkig te prijzen.

Dominant
Het kan niet worden ontkend dat het op dit punt in de geschiedenis van de kerken nogal eens iets uit de hand liep en loopt. Alle kerken, kennen zeer dominante figuren, namen die met de kerk waaraan zij zijn verbonden geheel en al worden geïdentificeerd en die naar buiten en naar binnen het gezicht van die kerk bepalen, soms zonder dat de achterban zich in dat gezicht herkent. Vooral in politieke, maatschappelijke en ethische vraagstukken is dat de kerken in Nederland en daarbuiten in de voorbije decennia meerdere malen lelijk opgebroken.

Maar het gebeurt ook in de kleinere verbanden van de kerk. Kerkenraden leden en lijden soms onder de dominantie van de enkeling of van enkelen. Die dominantie is die enkeling overigens niet altijd helemaal te verwijten. Niet zelden is men zo gemaakt. Als in een kerkenraadsvergadering bij de behandeling van cruciale zaken de zin en het vermogen ontbreken om individueel, vanuit eigen verantwoordelijkheid, tot een oordeel te komen en iedereen tegelijk de kant op kijkt van die ene toonaangevende broeder binnen de raad, dan vraagt men soms om ellende. Als krachtfiguren bij herhaling de ruimte krijgen om naar eigen visie en wensen een zaak te beïnvloeden of een bepaalde koers uit te zetten, dan leert de ervaring dat die ruimte ook helemaal wordt genomen en voor vanzelfsprekend wordt gehouden.

Zwemmen
In het verleden was die dominantie er waarschijnlijk meer dan in onze tijd. Uit de jaren ’30 is het verhaal bewaard gebleven van een ouderling uit de gereformeerde kerk van Oost- en West-Souburg, bij wie op een avond een vrouw uit de gemeente op de stoep stond met de vraag of zij eens met de kerkenraad zou kunnen spreken. Waarop zij te horen kreeg: „Ik bin de kerkeraed, zeit het mae tegen mien.”

Diezelfde broeder had er moeite mee, en maakte daar ook geen geheim van, dat ds. C. B. Bavinck, wiens integriteit als dienaar van de kerk boven alle twijfel verheven was, met regelmaat samen met zijn vrouw ter hoogte van de brug bij Souburg in het Kanaal door Walcheren zwom. In 1935 gold dat althans in Souburg voor een predikant als een uiting van een te frivole leefwijze.

Om er in bredere kring over te kunnen spreken, nam de broeder een confrater uit zijn kerkenraad mee naar de brug en sprak bij de signalering van het echtpaar in het water: „Kiek, dae drieft je domenie.” Tegenspraak ondervond hij niet.

Nee, dan die ambtsdrager in diezelfde gemeente die in de jaren tussen 1924 en 1930 de toen dienstdoende jonge predikant dr. Brillenburg Wurth, een fijnbesnaarde voorganger, bij tijden in stilte moed insprak en wijze aanwijzingen gaf als deze vanuit zijn uiterst serieuze ambtopvatting wel eens moeite had met de vraag hoe hij de gemeente met het Evangelie tegemoet moest treden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer