„Woord en daad hebben een plaats náást elkaar”
WOUDENBERG - „Zending hoeft niet altijd prioriteit te hebben boven ontwikkelingssamenwerking. Ze hebben een plaats naast elkaar. Soms is het vóórleven van het Evangelie het meest geschikte middel voor het bedrijven van zending.”
Dat zei prof. dr. Pieter Boersema, hoogleraar aan de Evangelische Theologische Faculteit Leuven, gisteren tijdens een bezinningsdag over de verhouding tussen woord en daad in zending en ontwikkelingssamenwerking. De bijeenkomst in Woudenberg was georganiseerd door Prisma, een koepelvereniging van christelijke organisaties die zich richten op armoedebestrijding.Prof. Boersema vindt het belangrijk dat werkers van het woord en werkers van de daad begrip voor elkaar krijgen. Een gesprek tussen een zendeling en een landbouwkundige zou echter niet direct moeten gaan over hun diepste drijfveren. Die komen later aan de orde, als men elkaar beter kent. „Je moet accepteren dat je verschillend bent en je mag niet denken dat de ander het niet goed ziet.”
Hij kan zich situaties voorstellen dat het verkondigen van het Evangelie niet gebeurt met het woord, maar met de daad: bijvoorbeeld door het vóórleven en het uitbouwen van goede relaties.
Op een vraag of de zendelingen het geloof dan tijdelijk moeten parkeren, antwoordde de Belgische hoogleraar dat het geloof vaak niet direct duidelijk te maken is aan mensen die er voor het eerst mee te maken krijgen. Hij pleitte voor het op een eenvoudige manier uitleggen van het christelijk geloof, om er dieper op in te gaan zodra er ruimte voor is. „Een zendeling kan niet zomaar zeggen dat een ander afgoden dient. Die ander zal daar niets van begrijpen.”
Prof. Boersema ziet veel in het investeren in algemeen menselijke contacten. „We moeten leren om op een andere wijze met elkaar te praten. De manier waarop je iets vóórleeft, zegt al heel veel.”
Prof. Boersema, pleitbezorger van vriendschapsevangelisatie, waarschuwde voor bijbedoelingen. „Men moet vriend van de ander blijven, ook als hij of zij zich na vijf jaar niet tot het christendom bekeert. Het moet om de ander gaan en niet om zieltjeswinnerij.”
Subsidie
Bram van Grootheest, directeur van Wycliffe Nederland, reageerde uit de zaal met te zeggen dat de spanning tussen woord en daad in Nederland meer beleefd wordt dan in het „veld.” Hij pleitte voor een integrale, holistische benadering. Toen hij vroeger in communistische landen het Evangelie niet met het woord mocht verkondigen, deed hij dat heel vanzelfsprekend met de daad.
Terug in Nederland schrok Van Grootheest van de organisaties die zich naar de achterban toe voordeden alsof ze zowel het woord als de daad brachten, terwijl ze bij het ministerie van Buitenlandse Zaken aangaven alleen met de daad bezig te zijn - om maar subsidie los te krijgen.
Van Grootheest vindt het belangrijk dat een organisatie duidelijk aangeeft waar zij voor staat. „We moeten geen water bij de wijn doen richting de overheid. Organisaties moeten minder reageren vanuit de verdediging en meer vanuit de eigen identiteit. Misschien kan de overheid voor een deel van het werk van de organisatie geen subsidie geven, maar voor een ander deel wel.”
Kwaliteit
Tijdens een forum zei Johan Mooij van ZOA-Vluchtelingenzorg dat de christelijke identiteit niet automatisch leidt tot betere kwaliteit. Hij stelde dat er niet-christelijke hulporganisaties zijn die zeer hoge kwaliteit leveren. De christelijke identiteit geeft wel een ”drive” om het werk te blijven doen, en is mede bepalend voor de keuze van de hulpverleningsgebieden. „We kiezen ervoor om daar te werken waar anderen niet zo gemakkelijk komen, bijvoorbeeld in Darfur en Afghanistan.”
Prof. dr. ir. G. van Dijk, voorzitter van Prisma, merkte op dat christenen voorzichtig moeten zijn met het opleggen van hun manier van beleving van het christelijk geloof. Nederlandse (politieke) structuren zijn niet christelijk te noemen, maar ze zijn wel medebepalend voor het handelen van Nederlandse christenen.