Bijzonder onderwijs remt integratie niet
Het bijzonder onderwijs vormt geen belemmering voor integratie in de Nederlandse samenleving, stelt prof. mr. drs. B. P. Vermeulen . Om fundamentele veranderingen in het stelsel van onderwijsbekostiging te rechtvaardigen dienen critici sterkere argumenten op tafel te leggen.
Een steeds terugkerende discussie in de Nederlandse politiek is de vraag of de staat alleen de openbare school dient te financieren, die algemeen toegankelijk is voor allen en een neutraal curriculum verzorgt. Veelal wordt aangevoerd dat het beginsel van scheiding van kerk en staat vereist dat de staat geen confessionele scholen financiert.De veronderstelling hierachter is dat het in een religieus en cultureel zo gedifferentieerde samenleving als de Nederlandse noodzakelijk is om de school als integratie-instrument aan te wenden. De school dient kinderen van verschillende etnische, religieuze, sociale en culturele achtergronden te leren om vreedzaam samen te leven, door hen respect voor elkaar bij te brengen, door hen te doordringen van de basisnormen van democratie en rechtsstaat en door gelijke kansen voor eenieder te creëren.
Vaak wordt deze positie gecombineerd met de opvatting dat de openbare school de promotor is van morele basiswaarden zoals autonomie, tolerantie en rationaliteit, waarmee wederzijds begrip wordt bevorderd; terwijl de bijzondere school een bron is van maatschappelijke verdeeldheid, doordat die zijn leerlingen afzondert en de tegenstelling ten opzichte van de ”anderen” versterkt.
Zwarte scholen
Het pleidooi voor gemeenschappelijk-neutraal eenheidsonderwijs wordt gevoed door de vooronderstelling dat een pluralistisch schoolsysteem leidt tot een scheiding tussen scholen langs etnische en religieuze lijnen. Erkend moet worden dat de vrijheid van onderwijs mede het bestaan van monoreligieuze en mono-etnische scholen als neveneffect heeft. De grote meerderheid van bijzondere scholen selecteert echter niet op basis van godsdienst; slechts een beperkt aantal scholen doet dat wel. Benadrukt moet worden dat een bijzondere confessionele school die niet consistent is in de toepassing van zijn selectiecriteria, het recht verspeelt om leerlingen op religieuze gronden te weigeren.
Het is zeker zo dat zich nu zo’n twintig jaar een trend voordoet naar een voortschrijdende segregatie in witte en zwarte scholen. Het is evenwel zeer de vraag of deze trend veroorzaakt wordt door het duale onderwijssysteem. Het lijkt er veeleer op dat deze ontwikkeling voornamelijk voortvloeit uit demografische en huisvestingspatronen. Simpel gezegd: een school in een zwarte wijk is zwart, terwijl een school in een witte wijk wit is.
Het debat over het duale schoolsysteem is de afgelopen jaren verscherpt onder invloed van de vrees voor islamitische scholen, die zich zouden verzetten tegen integratie en die mogelijk zelfs het moslimfundamentalisme propageren. Rapporten van de BVD/AIVD en de onderwijsinspectie rechtvaardigen een dergelijke vrees tot op heden evenwel niet. De debatten in het parlement hebben daarenboven nog eens duidelijk gemaakt dat alle scholen in hun onderwijs de beginselen van democratie en rechtsstaat moeten eerbiedigen, en dat de inspectie daarop controleert.
Onjuist
Het zou in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in de artikelen 1 en 23 van de Grondwet om islamitische scholen te sluiten of hun oprichting te verhinderen omdat zij islamitisch zijn. En het kan dan wel zo zijn dat deze scholen hun leerlingen waarden inprenten die niet volledig in lijn zijn met de basisbeginselen van de westerse maatschappij, zoals individualisme en scheiding van kerk en staat, maar zolang deze scholen de wettelijke criteria vervullen, hebben ze het grondwettelijke recht om gefinancierd te worden.
Het lijkt mij dat de critici van het Nederlandse schoolsysteem een onjuist beeld creëren van het bijzonder onderwijs. Het is niet zo dat een bijzondere school per definitie niet in staat is om integratie te bewerkstelligen. Het komt mij daarentegen voor dat juist veel confessionele scholen in staat zijn om een gevoel van gemeenschap te creëren, een (atmo)sfeer kunnen scheppen waarin burgerschapsvorming optimaal gestalte krijgt. Maar mogelijk is dit een subjectieve waarneming. Helaas zijn er tot nog toe maar weinig objectieve empirische gegevens over de relatie tussen integratie en denominatie die dit kunnen bevestigen of ontkrachten.
De discussie over de vrijheid van onderwijs is een indicatie van een ontwikkeling die momenteel plaatsvindt naar een strikte scheiding tussen de publieke en private sfeer, een dualisme tussen de staat aan de ene kant en religie en cultuur aan de andere kant. Dit dualisme dicteert uniforme neutraliteit in de publieke sfeer en het doorsnijden van de traditionele banden tussen de staat en de confessionele organisaties.
Of het al dan niet wijs is om de overheidsbekostiging van confessionele scholen voort te zetten, is niet eenvoudig te bepalen. Het is in ieder geval duidelijk dat de neutraliteit en de scheiding van kerk en staat als zodanig zulke bekostiging niet in de weg staan. Bovendien functioneren confessionele scholen over het algemeen adequaat, blijven ze binnen de grenzen van de wet en brengen ze niet minder geïntegreerde leerlingen voort dan andere schooltypes. Er dienen sterke argumenten naar voren te worden gebracht om fundamentele veranderingen in het stelsel van onderwijsbekostiging te rechtvaardigen.
De auteur is hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit en was lid van de Onderwijsraad. Per 1 februari wordt hij lid van de Raad van State. Dit artikel is gebaseerd op zijn publicatie ”Vrijheid, gelijkheid, burgerschap” (SDU Uitgevers, 2007). Vrijdag verschijnt een uitgebreid interview met hem in het katern Mensen.