Godsdienst heeft meerwaarde in publieke domein
Religie rukt op in de samenleving. Een toenemend probleem voor de overheid, conflictstof voor de burgerlijke rechter? Prof. dr. Fokko Oldenhuis, hoogleraar recht en religie aan de Rijksuniversiteit Groningen en raadsheer-plaatsvervanger aan het gerechtshof van Arnhem, pleit voor nuchterheid. „Ik doe mijn hugenotenkruisje niet af tijdens college, want ik hoef geen grijze muis te zijn. Wel verberg ik het onder mijn toga, want aan het hof bekleed ik een publieke functie.”
De steeds multireligieuzer wordende samenleving dwingt de maatschappij ertoe het oude uitgangspunt van de scheiding van kerk en staat opnieuw te doordenken. Zo luidt de probleemstelling van een congres over de scheiding van kerk en staat dat op 16 januari in Groningen wordt gehouden. „Volstaat het huidige model, of is structurele aanpassing in de snel veranderende samenleving gewenst?”Volgens prof. Oldenhuis (1950) is het alleszins zaak om de verhouding tussen kerk en staat opnieuw te doordenken. „Er stromen steeds meer mensen ons land binnen die hun religieuze opvattingen uitdragen. Steeds meer inwoners beroepen zich op hun geloof. De scheiding van kerk en staat is niet achterhaald, maar het moet wel werkbaar blijven in de samenleving. Als moslims zeggen dat de imam alles mag zeggen binnen de muren van de moskee, dan zeg ik: Wacht even, je vat de scheiding van kerk en staat nu wel verkeerd op.”
Vuistregel is dat de scheiding tussen kerk en staat geen waterscheiding is, maar dat beide elkaar respecteren en zich niet mengen in elkaars corebusiness. „Zo mag de overheid geen uitspraken doen over iemand geloofskeuze, noch bij kerkscheuringen het pleit beslechten over de vraag welke kerk de ware voortzetting van de oude kerk is. Maar al heeft de kerk geen zeggenschap -noch direct, noch indirect- op het gebied van staatsaangelegenheden, dat neemt niet weg dat de kerk wel een boodschap heeft voor de staat.”
Dat er geen sprake is van een waterscheiding, blijkt uit het feit dat de overheid zich op tal van punten begeeft op het terrein van de kerk. „Dat geldt voor een imam en ook voor een predikant. Beiden kunnen niet álles zeggen in een preek. De zorgplichten zijn in de loop der jaren toegenomen en dat gaat de kerkdeur niet voorbij. De rechter kan derhalve ingrijpen. En als het feiten betreft die het daglicht niet verdragen kunnen, zal de strafrechter moeten ingrijpen, zoals gebleken is bij seksueel misbruik.”
Waar ligt de grens dat de overheid of de rechter ingrijpt?
„De algemene norm is dat burgers zich zorgvuldig moeten gedragen. Een kerk kan zich niet onttrekken aan het privaatrecht, waaraan alles in een kerkgenootschap getoetst wordt. Maar bedenk dat het privaatrecht hier van kleur verschiet: als mannen de boventoon voeren in een kerk kun je niet zeggen dat die kerk dus vrouwen discrimineert. Dat geldt ook een politieke partij die vrouwen niet toelaat als zij meent dat op Bijbelse gronden te moeten doen. Zo iets hoort om zo te zeggen bij een huisstijl van een kerk of partij. Ik begrijp natuurlijk best dat een politieke partij een bijzondere status heeft en deelneemt aan het maatschappelijk debat, maar ook dán moet er ruimte zijn voor een eigen kleur.”
Het probleem is dat exclusiviteit vaak verward wordt met intolerantie, zegt prof. Oldenhuis. „De SGP legt niemand een overtuiging op die dat zelf niet wil. De opvatting is zeker exclusief te noemen, maar niet intolerant. Het is zeker niet het beleid van de huidige overheid om alles wat naar geloof riekt, uit te bannen, ook niet als dat geloof exclusieve trekken vertoont. Er is juist veel ruimte voor godsdienstige argumenten, kijk maar naar de Commissie Gelijke Behandeling, die bij verschillende gelegenheden het recht op de vrijheid van godsdienst onderstreept. Je kunt dus godsdienstig zijn en tegelijk heel loyaal en tolerant.”
Publieke domein
Het geloof moet het publieke domein respecteren. „Publiek blijft publiek. Als ik mijn toga als raadsheer aandoe, verberg ik mijn hugenotenkruisje daaronder. Maar dat doe ik niet als ik een hoorcollege geef. Prof. Paul Cliteur sprak mij daarop eens aan. Hij is het boegbeeld van de opvatting dat je in het publieke domein het geloof moet laten verdampen, of in elk geval moet dempen. Religie, aldus Cliteur, moet niet zichtbaar zijn als de staat optreedt in het publieke domein, met inbegrip van het openbaar onderwijs.
Ik heb hem tegengeworpen dat die houding juist niet past bij openbaar wetenschappelijk onderwijs. Studenten moeten weten waar ik sta. Niemand heeft behoefte aan een grijzemuizenvertoning van de docent. Het feit dat ik mijn hugenotenkruisje tijdens een hoorcollege draag, laat zien in welke hoek ik mij bevind. Een student heeft daar recht op.”
Eenheidsworst past niet bij onze historische wortels, zegt prof. Oldenhuis. „De staat is ontstaan uit godsdiensttwisten, met als grote winst de vrijheid van godsdienst en van geweten. Religie heeft voor veel mensen een meerwaarde. Het is onverstandig en onnodig om die uit het publieke domein te bannen.”
Cliteur stelt dat religie gevaarlijk is: mensen beroepen zich op een religie met absoluutheidsaanspraken, met alle gevolgen van dien.
„Als de Bergrede je centrale drijfveer is, zie ik niet in hoe een christen staatsgevaarlijk kan zijn. Als je de uitleg van de Koran ook naar zo’n niveau trekt, heb ik van de islam ook niets te vrezen. Honderd jaar geleden werd iemand die ongelovig was als staatsgevaarlijk beschouwd. Nu is dat iemand die gelooft! Je kunt zien hoe de tijden veranderen en opvattingen afhangen van de context.
Ik merk nog op dat het punt bij Cliteur niet zozeer is dat religie gevaarlijk zou zijn, nee, hij bepleit een autonome ethiek. Dat wil zeggen: ethiek van religie ontdaan, omdat dat naar zijn mening de enige weg is waarop gelovigen en niet-gelovigen in een multireligieuze samenleving met elkaar zouden kunnen communiceren. Ik betwist dat. Cliteur heeft, na 11 september 2001, bij het zich afzetten tegen religie in het algemeen de wind mee. Maar bedenk dat 11 september slechts een momentopname is.”
Het gevaar is volgens prof. Oldenhuis dat nu de uitwassen worden overgewaardeerd en dat men de neiging heeft om wetgeving daarop af te stemmen. „Je moet de wetgeving afstemmen op het algemeen gangbare, niet op uitzonderingssituaties, zoals de moord op Theo van Gogh. Maar ik begrijp Cliteur wel als hij zich keert tegen bepaalde islamieten die te veel ruimte claimen. Dat geldt echter ook voor christenen die in hun radicaliteit te ver kunnen gaan. Daar móét je tegen strijden, maar het is dwaas om daarmee religie als zodanig in de ban te doen.”
Goed systeem
Prof. Oldenhuis voelt zich wel bij het huidige systeem van kerk en staat. „De overheid moet alle burgers gelijk behandelen. Dat is de eerste betekenis van neutraliteit. Maar dat is nog wat anders dan dat alle politieke partijen het gelijkheidsbeginsel in hun vaandel moeten schrijven. Die gelijkheid veronderstelt nu juist dat je iedereen, met inbegrip van de eigen kleur, gelijk moet behandelen.
Ik heb mij fel gekeerd tegen de aanklacht van het Clara Wichman Instituut tegen de SGP. Het instituut maakt zich mijns inziens schuldig aan bevoogding van de samenleving. Het verwart exclusiviteit met intolerantie door zo te tamboeren op het credo van het gelijkheidsbeginsel. Ik noem het met opzet een credo. De SGP legt niemand tegen zijn wil iets op. Terecht heeft de Raad van State het Clara Wichmann Instituut teruggefloten. Ik laat nu maar even het arrest van het hof in Den Haag buiten beschouwing. Het is opvallend hoe de Raad van State ruimte biedt voor het beginsel van de vrijheid van godsdienst en uitsluitend de strafwet als buitengrens hanteert.”
Schurende relaties
Onlangs verscheen de bundel ”Schurende relaties tussen recht en religie” (uitg. Van Gorcum, Assen), onder redactie van prof. Oldenhuis, prof. mr. J. G. Brouwer, mr. D. N. R. Wegerif en mr. F. E. Keijzer. Het bevat een analyse van de scheiding tussen kerk en staat (historisch en actueel) en kwesties zoals godsdienstvrijheid, grondrechten in een pluriforme samenleving, positie en autonomie van de kerkgenootschappen in Nederland, de sharia en de status van moskeeorganisaties.
De bundel laat zien hoe actueel het thema is. Er zijn voortdurend „schurende affaires”, zoals de ambtenaar van de burgerlijke stand in Leeuwarden die geen homoseksuelen wilde trouwen. Prof. Oldenhuis ziet weinig heil in een clausule voor gewetensbezwaarden. „Een ambtenaar van de burgerlijke stand moet álle huwelijken kunnen sluiten. Als je dat niet kunt doen, ben je niet geschikt voor deze functie. Aan de andere kant ben ik ook niet gelukkig met de term ”weigerachtige ambtenaren”. Dat is ook geen goede toon om met mensen om te gaan die godsdienstige opvattingen koesteren.”
U schreef in een nieuwsbrief van de Rijksuniversiteit Groningen dat u de houding van het Amsterdamse CU-lid Lont volstrekt ongepast vond. Ongeschikt zelfs voor het publieke domein.
„Zij gaat ervan uit dat je je geloofsopvattingen juist moet uitdragen. Dan zeg ik: Als raadslid ben je er voor iedereen. Je hoeft je opvattingen niet te verbloemen, maar als je een taal gebruikt zoals: „Praktiserende homo’s verdienen de geestelijke dood”, dan is daarmee niemand gediend. Als politicus ben je er in de eerste plaats voor heel het volk en niet om te evangeliseren. Nog daargelaten dat je je woorden juist en wijs moet kiezen. Als je die antenne mist, moet je de consequenties trekken. Het gaat er mij vooral om dat je je godsdienstige opvattingen best kunt noemen, ook al staan die haaks op de opvatting van de meerderheid, maar doe dat dan wel in de taal van vandaag. En heb daarbij het belang van alle burgers op het oog. Dan zal ook de rechter dat op waarde weten te schatten.”
Prof. dr. Fokko Oldenhuis
Studie rechten, in 1973 doctoraalexamen Nederlands recht.
In 1985 promotie op het gebied van het aansprakelijkheidsrecht.
Sinds 1973 verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, thans als universitair hoofddocent aan de vakgroep privaatrecht en notarieel recht van de juridische faculteit.
Sinds 1993 als raadsheer plaatsvervanger verbonden aan het gerechtshof te Arnhem.
Per april 2005 door de Stichting Groninger Universiteitsfonds benoemd tot bijzonder hoogleraar in de faculteit der rechtsgeleerdheid en de faculteit der godgeleerdheid en godsdienstwetenschap.
Adviseur en mediator van kerkgenootschappen van uiteenlopende signatuur.
Lid van de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) te Enumatil.