Bidden
Zo iemand waarlijk bekommerd is over zijn staat, kan hij besturing vragen om aan het genadewerk deel te krijgen. Doch de Heere is vrij in de bedeling van deze grote genade. De wind van Gods Geest blaast in dezen waarheen Hij wil. Het is niet des genen die wil, noch des genen die loopt, maar des ontfermende Gods. Geef echter wel acht op het geluid en geblaas van deze wind van Gods Geest, als Hij klopt aan het hart en enige beroering en overtuiging in de ziel wekt. O, geliefden, zult u dat vooral niet in de wind slaan, tegengaan en uitdoven, maar trouw opvolgen en zo veel mogelijk levendig houden?
Dat u bij dit alles ook vooral veel zou komen op die plaatsen en onder die middelen waar de Heere gewoon is met de wind van Zijn Geest te blazen. Ik denk aan Gods huis en wel onder de ernstigste manier van voorstellen, maar ook aan de gezelschappen van de vromen. Bovenal, verzuim niet de Heere ijverig te bidden om de krachtige werking van Zijn Geest en wederbarende genade. En zo u, o mens, hier in waarheid en aanhoudend de Heere bidt en het u naar waarheid om genade te doen is, kunt u verzekerd zijn dat de Heere het op Zijn tijd ook doen zal. Er ligt immers een belofte: „Bid en gij zult ontvangen.” Daarom, houd maar sterk aan in het gebed.
Joachimus Mobachius,
predikant te Den Bosch