Geloof maakt mensen niet altijd rijker
ROTTERDAM - In rijke landen bestaat een positief verband tussen geloof en inkomen: gelovige mensen hebben gemiddeld een hoger inkomen dan ongelovigen. In arme landen is het juist andersom: gelovige mensen zijn armer dan hun landgenoten.
Dat stellen onderzoekers dr. Leon Bettendorf en dr. Elbert Dijkgraaf van de economische faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) vast na analyse van interviews met ruim 24.000 mensen uit 25 landen.Hierbij gaat het om westers georiënteerde landen die uiteenvallen in een relatief rijke groep (zoals de oude EU-lidstaten en de Verenigde Staten) en een groep met relatief lage inkomens (de nieuwe EU-lidstaten en andere voormalige Oostbloklanden).
In het onderzoek ”Religion and income: heterogeneity between countries” is informatie van de geïnterviewden verzameld over de inkomensklasse en een aantal karakteristieken (zoals opleidingsniveau, geslacht en gezinssamenstelling). Ook zijn een aantal vragen gesteld over religieuze overtuigingen. Zo is bijvoorbeeld gevraagd of en van welke kerk men lid is, hoe vaak men naar de kerk gaat en of men het geloof belangrijk vindt.
Bettendorf en Dijkgraaf denken dat het verschil tussen rijke en arme landen te maken kan hebben met een bewustere keuze voor een godsdienst. In arme landen vervult de kerk ook een rol als sociaal vangnet, waarvan armen afhankelijk zijn. In rijke landen heeft de staat die rol vrijwel geheel overgenomen.
De twee economen hebben ook nagegaan of de relatie tussen inkomen en religie bij protestanten anders is dan bij rooms-katholieken. Zij constateren opnieuw dat beide groepen gelovigen in rijke landen rijker en in arme landen armer zijn dan hun landgenoten.
Wel bleek het negatieve effect van het geloof op het inkomen in arme landen bepaald te worden door rooms-katholieken. In rijke landen is het positieve effect meer aan protestanten dan aan rooms-katholieken te danken.
Dat doet denken aan wat de Duitse socioloog Max Weber meer dan een eeuw geleden al betoogde in zijn boek ”De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme”. Weber meende dat het ascetische leven van de calvinisten kapitalisme en economische groei bevorderde. Calvinistische landen zouden een hogere economische groei hebben doordat protestanten meer prikkels hebben om hard te werken.
Later zijn allerlei andere kanalen genoemd waarlangs religie inkomens kan beïnvloeden, aldus de onderzoekers. Zo wordt beweerd dat religie het sociale kapitaal vergroot omdat kerkgangers een beter netwerk zouden hebben. Anderzijds wordt betoogd dat religieuze activiteiten tijd kosten die niet besteed kan worden aan productieve activiteiten. De economische groei schijnt weliswaar te stijgen met de fractie van gelovigen in een land, maar te dalen met de fractie van actieve kerkgangers.
Het onderzoek is nog niet officieel naar buiten gebracht als wetenschappelijk rapport, zegt Dijkgraaf woensdagmorgen desgevraagd. „We willen het naar een internationaal tijdschrift sturen en hebben het rondgestuurd voor commentaar van medewetenschappers.”