Macht en onmacht van centrale bankiers
De laatste twintig jaar is het monetaire beleid belangrijker geworden dan het budgettaire beleid als het gaat om het beheersen van conjunctuurcycli. Maar het succes van het monetaire beleid kent ook een plicht. Centrale bankiers dienen zorgvuldig met de toebedeelde macht om te gaan.
Een centrale bank is een monopolist: de enige aanbieder van het product geld. In deze tijd van deregulering en liberalisering van markten is een dergelijke monopoliepositie wellicht vreemd.De status aparte verschaft de centrale bankiers macht: macht over het product, macht over de prijs van het product en macht over het gebruik van dat bijzondere goed genaamd geld. Stel dat men deze unieke macht bij de centrale bank weghaalt en elke bank eigen geld mag uitgeven, hoe zou de wereld er dan uitzien?
In het verleden zijn de aanhangers van de zogenoemde Free Banking Doctrine veelvuldig geconfronteerd met chaotische experimenten, zoals in de Amerikaanse staat Michigan rond 1837/1838. De onzekerheid bij het publiek over de waarde van het geld uitgegeven door de ene bank versus het geld van de andere bank leidt tot wanorde en soms zelfs oorlog. Er is dan ook niemand die twijfelt aan het nut van een voorzitter van de club van particuliere banken: de centrale bank.
De monopoliepositie van de centrale bank kan tot machtsmisbruik leiden. Ten tijde van de gouden standaard (tot het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw) waren centrale bankiers aan een sterke beleidsregel onderworpen. De waarde van het geld was gefundeerd door de goudprijs. Daarna zocht men steun in de waarde van elkaars munten in het Bretton-Woods-stelsel.
Maar in de jaren zestig en zeventig ontstond de neiging om misbruik te maken van de monopoliepositie. Door de geldpersen te laten draaien holde hoge inflatie de koopkracht uit. De opbrengsten van deze ”inflatiebelasting” kwamen toe aan de overheid om bijvoorbeeld begrotingstekorten te dekken. De gevolgen waren ernstig: welvaartsverlies en minder geloofwaardigheid van centrale bankiers.
Na de periode van hoge inflatie in de jaren zeventig en tachtig is het inzicht ontstaan dat centrale banken zich vooral moeten richten op het beperken van de inflatie. De verleiding van het stimuleren van productie of werkgelegenheid dient met de nodige zorg omgeven te zijn en in ieder geval niet in conflict te komen met de inflatiedoelstelling.
Om de budgettaire druk af te wenden worden centrale bankiers onafhankelijk benoemd voor een termijn die veelal ongelijk loopt met die van de regering. De ”omloopsnelheid” van leden van het bestuur van een centrale bank is de beste indicator voor de onafhankelijkheid van de centrale bank. Hoe langer de zittingstermijn, hoe groter de kans dat de monetaire doelstellingen strikt nageleefd worden.
Is het nu zo dat centrale bankiers volledig naar eigen inzicht kunnen handelen? Kan men, wars van de economische en financiële ontwikkeling, blijven volharden in het beteugelen van inflatie? In het Verenigd Koninkrijk, Canada en Nieuw-Zeeland hebben centrale bankiers zich aan deze wens onderworpen en wordt een concrete inflatiedoelstelling gehanteerd. De Amerikaanse Federal Reserve en de Europese Centrale Bank hanteren meerdere peilers.
Zo richt de ECB zich ook op de geldgroei, als indicator van toekomstige inflatie. De Fed richt zich op zowel inflatie als productiegroei. Dit verschil in focus neemt niet weg dat centrale bankiers in de afgelopen twintig jaar in staat zijn gebleken wereldwijd de inflatie te beteugelen.
Zoals de centrale banken invloed hebben op de financiële markten, zo bepaalt de tucht van de markt de speelruimte van centrale banken. Aandelenmarkten zijn goede voorspellers van toekomstige economische ontwikkelingen en obligatiemarkten hebben een fijn gevoel voor verwachte inflatie. Derivaten leggen veelal de wil op aan rentebesluiten van centrale banken.
Indien markten een rentestap verwachten, moet een centrale bank zwaarwegende argumenten hebben om van de marktverwachting af te wijken. Doet men dit, dan is de stap direct erg invloedrijk. Zo komen macht en onmacht van centrale bankiers bijeen.
Regelmatig stellen politici en bedrijfsleven de wenselijkheid van de grote macht van centrale banken ter discussie. Moet men zich niet meer dienstbaar maken aan het budgettaire beleid? Een rentestap is immers snel genomen, terwijl budgettaire en fiscale hervormingen veelal om goedkeuring vooraf door het parlement vragen.
De verleiding om weer terug te vallen in het uit handen geven van inflatiebestrijding zal altijd blijven bestaan. Toch is het zo slecht nog niet om macht te delegeren aan centrale banken. Door het succes worden we echter langzamerhand blind voor de kosten van het alternatief.
Prof. dr. Elmer Sterken is hoogleraar monetaire economie aan de Rijksuniversiteit Groningen en adviseur van Theodoor Gilissen Bankiers. Bert Burger is bij dezelfde bank werkzaam als beleggingsstrateeg. Deze bijdrage is geen aanbeveling of advies om effecten te kopen of te verkopen.