Bidden
„…o God! wees mij zondaar genadig!”
Lukas 18:13 Hier staat een tollenaar met een verbroken hart en een verslagen geest die zijn zondigheid, onwaardigheid en verdoemeniswaardigheid kent en erkent. Hij belijdt dit alles voor God en bidt Hem ootmoedig om genade.
Och, waren wij allen als deze tollenaar. Mochten wij zo, met deze gestalte, in Gods huis gekomen zijn. Maar een grote menigte weet daar niet van. Er zijn zo veel spotters onder ons. Als zij horen wat in deze tollenaar plaatsvond, houden zij het voor gemaaktheid, inbeelding of geveinsdheid en lachen er om. Och, arme mens. Het is een teken van uw grote blindheid en u toont hiermee dat u een grote vijand bent van het werk van God. Hoe velen zijn er die met onze tollenaar niet opgaan naar Gods huis, maar de openbare godsdienst verzuimen door luiheid of om aardse bezigheden, plezier of vermaak op die dag te nemen?
Maar, zult u zeggen, er komen toch nog velen in Gods huis? Wat doen wij daar, vrienden? Bidden? Och, velen verzuimen dit of het is een formuliergebedje dat men opzegt, soms met open ogen om gelijk te zien wie er al in de kerk zit. Is dat bidden? Laten wij ons bidden eens met dat van de tollenaar vergelijken. Want velen blijven uit luiheid zitten, anderen staan, maar dan of uit gewoonte of om door anderen geacht te worden.
Cornelis van Vollenhoven
(”De waarheid in het binnenste”, 1759)