Canonieke teksten als bronnen van eeuwig heil
EINDHOVEN - Canonieke teksten waaraan goddelijk gezag wordt toegekend, zorgen in de dialoog tussen de verschillende godsdiensten voor problemen, zegt dr. T. C. M. Boekenstijn-Dronkert. Dat belet haar echter niet om de relevantie van zulke teksten in de dialoog juist in te brengen. „Het samen lezen en bespreken ervan leidt tot wederzijds begrip.”
In haar proefschrift ”Canonical texts: the only means to relea- se!?” (uitg. Narratio, Gorinchem), waarop ze deze week aan de Vrije Universiteit te Amsterdam promoveerde, gaat Boekenstijn (38) in op de betekenis van canonieke teksten in religies. „Ze worden vaak gezien als bron van kennis over een bovennatuurlijke werkelijkheid en als middel om tot heil te komen. Aan dergelijke teksten wordt een absoluut gezag toegekend, zoals blijkt uit de betekenis van de Koran en van de Bijbel.”Ze onderzoekt in haar proefschrift de argumenten die gehanteerd worden om de stelling te verdedigen dat canonieke teksten de enige bron van kennis zijn om tot heil te komen. Daarvoor analyseert ze teksten van de Indiase filosoof Shankara (uit het midden van de achtste eeuw) en van de lutherse theoloog Johann Gerhard (1582-1637).
In hun geschriften verdedigen ze het absolute gezag van hun eigen canonieke teksten, respectievelijk de Vedas en de Bijbel. Ze gaan ook in op bezwaren die hun tegenstanders aanvoeren. Die tegenstanders blijken achtereenvolgens Mandana (achtste eeuw) en Hermann Rahtmann (1585-1628), luthers predikant uit Dantzig, te zijn. „Juist door vergelijking van twee religies wordt een beter inzicht verkregen in de dilemma’s die het toekennen van absoluut gezag aan canonieke teksten met zich meebrengt.”
Shankara schrijft vooral over kennis in relatie tot bevrijding. „Kennis is geen rationele kennis, maar een intuïtieve kennis, die wordt beschouwd als de oorzaak van bevrijding. Kennis die leidt tot bevrijding wordt met name verkregen uit de Vedas, die middel is tot geldige kennis over de identiteit van Brahman, de goddelijke werkelijkheid, en het menselijke zelf.”
Mandana betwijfelt echter of geldige kennis van Brahman verkregen wordt met behulp van de door de filosofische scholen algemeen geaccepteerde kenmiddelen. „Hij stelt dat behalve het horen naar en het reflecteren op de Vedas ook rituele handelingen en meditatie nodig zijn.”
Lutherse visie
Johann Gerhard, een luthers theoloog, stelde dat het heil bereikt wordt via de rechtvaardiging door het geloof. „Kennis van Gods wil en wezen is hierbij van belang. Die kennis wordt verkregen door de Bijbel, na verlichting door de Heilige Geest. De Geest is van belang omdat die het hart verlicht en de betekenis van de Bijbel verheldert. De Geest en de Schrift zijn nauw met elkaar verbonden, al is de werking van beide niet gescheiden.”
De Heilige Schrift is voor Gerhard geen dode letter maar een effectief middel om bekering te bewerken. „Buiten de Schrift om is er voor het heil niets anders nodig, want de Schrift is volmaakt. Dat de Schrift niet altijd begrepen wordt, ligt aan ons verduisterde verstand, dat door de Geest verlicht moet worden. Feitelijk is er maar één factor die een echte belemmering is voor ons heil: onze eigen keuze om het niet te aanvaarden.”
Hermann Rahtmann wees echter op het gevaar van de ”dode letter” en benadrukte de inspiratie door de Geest. Waar Gerhard vasthoudt aan de identiteit tussen Gods gesproken en geschreven Woord en aan de innerlijke eenheid van dat Woord, maakt Rahtmann onderscheid tussen het gesproken (interne) en het geschreven (externe) Woord.
„Het externe Woord is volgens Rahtmann de Schrift, die slechts dode letters bevat. Het interne Woord is het Woord dat God rechtstreeks sprak en dat Hij nog steeds spreekt in het hart van mensen.”
Overeenkomsten
Het verschil tussen de Indiase geschriften en de Bijbel is volgens Boekenstijn onder andere dat in de Indiase geschriften goddelijke inspiratie lang niet altijd een rol speelt, bij de Bijbel wel. „De Bijbel is geïnspireerd tot en met punt en komma, althans volgens de traditionele visie op de Bijbel. Het gezag van de Heilige Schrift wordt rechtstreeks in God gefundeerd. De tekst van de Bijbel heeft dus als zodanig gezag. In de Indiase filosofie hebben de teksten gezag op grond van hun bovennatuurlijk herkomst, of van de betrouwbaarheid van de auteur die de woorden uitsprak of opschreef.”
De verrassendste uitkomst van de vergelijking is volgens Boekenstijn de identieke motivatie van beide (religieus verschillende) denkers om canonieke teksten te beschouwen als de enige middelen waarmee heil kan worden verworven.
„Shankara en Gerhard kennen gezag toe aan de Vedas en de Bijbel op grond van de vooronderstelling dat deze canonieke teksten geldige kennis van Brahman respectievelijk van God bevatten. Zodra die vooronderstelling verdwijnt, wankelt echter ook het gezag van de teksten zelf. De teksten claimen wel gezag, maar het is noodzakelijk dat dit gezag ook werkelijk door een religieuze gemeenschap of een individu als zodanig erkend wordt. Zodra het gezag extern niet toegekend wordt aan de teksten, wordt evenmin de gedachte aanvaard dat ze gezien moeten worden als enig middel om heil te bereiken.”
Betekent dit niet dat het gezag van de canonieke tekst afhankelijk gemaakt wordt van de subjectieve erkenning ervan?
„Een dergelijk begrip van het Schriftgezag is gangbaar geworden in de huidige christelijke kerk. Maar die discussie was er ook in de zestiende eeuw. Gerhard stelde dat Gods Woord gezag had in zichzelf. De mens kent het Woord en staat voor de keus dit aan te nemen en God op Zijn Woord te geloven. Rahtmann zegt echter dat het niet zonder de Geest kan, Die het Woord toe-eigent.”
Wat is de relevantie van canonieke teksten in de interreligieuze dialoog?
„Canonieke teksten worden nog te vaak gezien als hete hangijzers in de dialoog. Men start liever vanuit datgene wat gemeenschappelijk is. Ik kies zelf voor een godsdienstwetenschappelijke benadering. Dat betekent dat de waarheidsvraag zo lang mogelijk uitgesteld moet worden. Mijn voorstel is de bril van de eigen traditie af te zetten en je te verdiepen in de teksten van de ander. Dan zie je verrassende overeenkomsten. Canonieke teksten zijn voor religieuze aanhangers niet alleen bron van heil, maar laten ook iets van het diepste eigen zien. Respect voor elkaars heilige teksten is al een grote winst in de dialoog.”