Geen rantsoen
Hij sloeg op zijn borst om zichzelf te beschuldigen, om stilzwijgend te belijden dat daar het onrecht gesmeed wordt. Uit die bron komen alle zonden voort. Dat is de onreine bornput waaruit alle onreine wateren van zonden opspringen. Hij slaat op zijn borst. Hij belijdt daarmee dat hij als een ontrouwe dienstknecht, die wel weet dat hij zo niet leven en handelen mocht, tot nog toe geleefd had. Hij was het nu waardig om met veel slagen geslagen te worden. Hij wil zijn eigen doodsvonnis wel ondertekenen en zeggen met David: „Tegen U alleen heb ik gezondigd, en gedaan, wat kwaad is in Uw ogen” (Psalm 51:6).
In plaats van zijn ogen en handen naar de hemel op te heffen, sloeg hij op zijn borst met naar beneden geslagen ogen. Het was een bidden in ootmoed en schuldbelijdenis in het erkennen van zijn straf. Dat behaagt God en er zijn beloften voor, immers die zijn overtredingen bekent en laat, die zal barmhartigheid verkrijgen (Spreuken 28:13). Maar deze tollenaar kan het hier niet bij laten en met deze gebaren niet alles zeggen. Waar hij naar uitziet, maakt hij God bekend met de woorden: „O, God, wees mij zondaar genadig.” Hij zocht geen heil of enig mens op de aarde en wist dat niemand hem kon verlossen en voor hem Gode geen rantsoen kon geven (Psalm 49:8).Cornelis van Vollenhoven (”De waarheid in het binnenste”, 1759)