Kerstening
Uit het Nieuwe Testament wordt duidelijk dat vroegchristelijke gemeenten vooral in steden te vinden waren. Paulus heeft weliswaar ook op de landhoeve van Publius vertoefd, maar dat deed hij als gevangene na een schipbreuk. Het was niet zijn vooropgezette reisdoel. Meestal verkondigde hij het Evangelie in de steden. Hoe is de kerstening van het platteland tot stand gekomen?
Deze vraag komt aan bod in een artikel dat Kim Bowes publiceerde in het Journal of Early Christian Studies (jaargang 15, aflevering 2, 2007). Bowes doceert archeologie en kunstgeschiedenis aan de Amerikaanse Fordham University. De auteur distantieert zich van eerder onderzoek naar de kerstening van het platteland gedurende de vierde en de vijfde eeuw. Tot voor kort hebben nogal wat onderzoekers volgens haar onvoldoende oog gehad voor de eigen zelfstandigheid van de landgoederen en hun eigenaren. De eigen tradities en de relatieve onafhankelijkheid van de villabewoners maakten dat ook de christelijke godsdienstoefeningen op de landgoederen zich in principe eigenzinnig konden ontwikkelen. De kerstening van het platteland kon niet altijd rechtstreeks vanuit een nabijgelegen stad door een bisschop worden aangestuurd en gecontroleerd.Op christelijke landgoederen, die soms zelfs „duizenden hectaren en honderden zielen” konden omvatten, ontstond een eigen godsdienstig leven. In sommige kerken van landeigenaren zijn zelfs doopvonten aangetroffen (in de zesde eeuw werd geprobeerd de eigen dooppraktijk van landheren aan banden te leggen). Christelijke landgoederen werden, in contrast met de stedelijke bisschoppelijke orthodoxie, beschouwd als mogelijke broeinesten van ketterij. De auteur ziet hierin steun voor de visie dat de kerstening van het platteland een weerbarstig proces is geweest.
In de nationale en de internationale politiek staat hoog op de agenda de vraag hoe moet worden omgegaan met de islam. Yvonne Yazbeck Haddad en Tyler Golson hebben op een rij gezet hoe een aantal Europese overheden sinds 11 september 2001 geprobeerd heeft een zogenaamde ”gematigde islam” te steunen. De twee onderzoekers publiceerden hun bevindingen in het Journal of Church and State (jaargang 49, 2007, aflevering 3). Haddad is aan Georgetown University hoogleraar in de geschiedenis van de islam en in de relaties tussen christenen en moslims. Golson houdt zich aan de universiteit van Maryland met Arabische onderwerpen bezig.
In Europa is al voor 11 september 2001, maar vooral daarna, in toenemende mate het besef gegroeid dat de islam een probleem vormt. Soms hebben regeringen, zoals Erik Bleich het formuleerde, „uit het godsdienstige geweld de godsdienst weggehaald.” Zij zijn gaan spreken over „internationaal terrorisme.” De eigenlijke aandacht van Haddad en Golson richt zich echter op een ander element in de overheidsreacties. De auteurs betogen dat Europese regeringen op diverse manieren proberen de islam te veranderen, dat wil zeggen: te matigen. Eén manier is het (laten) opzetten van organisaties aan islamitische kant die als gesprekspartners van de overheid kunnen dienen en tegelijk een middel kunnen zijn om de vinger aan de pols te houden en bij te sturen. Een andere manier om de islam te beïnvloeden is het financieren van scholen en moskeeën. De controlemogelijkheid lijkt namelijk groter te zijn wanneer niet langer buitenlandse overheden of organisaties moskeeën en scholen van geld voorzien.
Zullen deze benaderingen het gewenste effect sorteren? De auteurs houden een slag om de arm, maar ze stellen vast dat overheden slechts beperkt greep hebben gekregen op wat er in islamitische organisaties en gebouwen omgaat. En lang niet alle moslims herkennen zich in de opgerichte organisaties.
In het novembernummer van het maandblad First Things (nummer 177, 2007) publiceerde Gilbert Meilaender enkele gedachten over het thema ”Geweten en gezag”. Meilaender doceert christelijke ethiek aan Valparaiso University en is lutheraan. Hij richt zich vooral op het gezag van de kerk. Maar hij komt met een voorbeeld dat dicht aansluit bij het gebod: „Eert uw vader en uw moeder.” Vandaag de dag lijkt het gezag een omstreden zaak. Dat komt onder meer door de menselijke behoefte eerst te willen inzien waarom iemand gehoorzaamheid zou verdienen. Maar Sören Kierkegaard schreef met zijn kenmerkende radicaliteit dat het „goddeloos” is als een kind zijn vader gehoorzaamt omdat deze vader volgens het kind iets goed heeft ingezien. Dat is volgens de Deense filosoof geen gehoorzaamheid: het kind doet niet meer dan wat het zelf goed vindt.
Een blinde gehoorzaamheid van menselijk gezag is echter een riskante aangelegenheid. Het vroegere Duitse motto ”bevel is bevel” was bij uitstek goddeloos. Maar Meilaender en Kierkegaard wijzen erop dat gezag meer is dan wat nagerekend kan worden. Gezag vraagt ook respect en vertrouwen. Het vindt zijn grens in het principe dat God meer dan mensen moet worden gehoorzaamd.
Aza Goudriaan, docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.