Maak ernst met kwaliteit onderwijs
De inspectie gaat op een nieuwe manier toezicht houden op scholen. Volgens Anton Dieleman RA vraagt dit een proactieve houding van schoolbesturen, maar krijgt het reformatorisch onderwijs ook de kans te laten zien dat het ernst maakt met de onderwijskwaliteit.
Medio dit jaar heeft de minister van Onderwijs het nieuwe toezicht door de inspectie aangekondigd. Dit toezicht is gebaseerd op een concept van risicogericht en proportioneel toezicht. Scholen waar de kwaliteit van onderwijs is gewaarborgd, worden in de toekomst minder vaak geconfronteerd met toezicht door de inspectie. De motieven voor dit nieuwe toezicht zijn tweeledig: verlichting van de administratieve lastendruk en deregulering.Het nieuwe toezicht is gaat naar verwachting in per 1 januari 2008. Het is gebaseerd op het uitgangspunt dat het onderwijs aan de ene kant optimaal dient aan te sluiten op de ambities en capaciteiten van de leerlingen en aan de andere kant op datgene wat de samenleving nodig heeft. Elementen hierin zijn: heldere normen stellen voor onderwijsresultaten, garanties inbouwen voor een voortdurend debat binnen de school over kwaliteit, een adequaat stelsel van kwaliteitszorg en tot slot: transparant bestuur. Scholen die hun interne kwaliteitsbeheersing op orde hebben, zullen hiervan in de toekomst dus voordeel ondervinden.
Aan de schoolbesturen wordt jaarlijks een zogenaamd toezichtsarrangement aangeboden. Scholen met een laag risicoprofiel zijn gedurende dat jaar niet aan inspectie onderworpen. Wel vindt een gesprek met het bestuur plaats. Als er wel sprake is van toezicht, zal dit proportioneel plaatsvinden en zich met name richten op de onderwerpen die tijdens de risicoanalyse zijn gesignaleerd.
Zware dobber
Het nieuwe toezicht kent -naast de inhoudelijke veranderingen- één heel belangrijke procedurele wijziging. Niet langer is de directie het aanspreekpunt voor de inspectie, zoals in het verleden, maar het schoolbestuur. Het bestuur is namelijk (eind)verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en daarom aanspreekpunt voor de onderwijsinspectie.
In de praktijk vraagt dit van het gemiddelde bestuur nogal wat. Schoolbesturen die op afstand (en dus niet op hoofdlijnen) besturen, zullen een zware dobber hebben aan de inspecteur die het bestuur vraagt naar de onderwijskundige kwaliteit en hun toezicht daarop. Dergelijke schoolbesturen zijn naar mijn mening daarop onvoldoende voorbereid.
Schoolbesturen die wel op hoofdlijnen besturen, met duidelijke kaders voor de directie en een adequaat stelsel van kwaliteitszorg, zullen aan de inspectie duidelijk kunnen maken dat een dergelijk stelsel een laag risicoprofiel oplevert. Daarom is het nodig dat schoolbesturen, voor zover ze dat nog niet gedaan hebben, zich nu bezinnen op het onderwerp.
Mocht, bij een eerste confrontatie met de inspectie, het stelsel van kwaliteitszorg nog niet helemaal op orde zijn, dan kan het bestuur ten minste duidelijk maken dat het onderwerp een belangrijke plaats op de bestuurlijke agenda inneemt en aan de inspectie laten zien welke stappen inmiddels zijn gezet. Een dergelijke positieve grondhouding, gecombineerd met de eerste resultaten -zo is mijn persoonlijke inschatting- zal ongetwijfeld een positieve invloed hebben op het risicoprofiel dat door de inspectie wordt vastgesteld.
Proactief
Het voorgaande vraagt uiteraard een proactieve houding van het schoolbestuur. Het bestuur is verantwoordelijk voor een adequaat werkend stelsel van kwaliteitszorg dat waarborgt dat de onderwijsresultaten maximaal aansluiten op enerzijds de capaciteiten van de leerlingen en anderzijds datgene wat de maatschappij vereist van leerlingen die de basisschool verlaten. Ik beperk met tot het aanstippen van enkele onderwerpen waarop het bestuur toezicht dient te houden en -indien nodig- moet laten bijsturen.
Resultaten van leerlingen dienen consequent te worden gemeten en geregistreerd met een leerlingvolgsysteem. Vergelijking met soortgelijke gegevens op landelijk en regionaal (en mogelijk federatief) niveau is met de huidige digitale mogelijkheden binnen handbereik.
Horizontale verantwoording is van groot belang in een goed functionerend stelsel van kwaliteitszorg. Daarbij gaat het om ouders, kerkenraden, maar ook zeker het voortgezet onderwijs waar de kinderen die de basisschool verlaten, hun opleiding vervolgen. Adequate kwaliteitsbeheersing vraagt om periodiek overleg met die scholen als terugkoppeling naar het primair onderwijs.
Ook het jaarverslag heeft een belangrijke rol in de verantwoording. Schoolbesturen met een ruim eigen vermogen en een onderwijskundige kwaliteit die (op onderdelen) te wensen overlaat, moeten zich voorbereiden op kritische vragen van de inspectie. Immers: die middelen kunnen ook worden ingezet om de kwaliteit van onderwijs op peil te krijgen op onderdelen waar dat nodig is.
Hopelijk is duidelijk geworden dat dit onderwerp op geen enkele bestuurstafel mag ontbreken. De inspectie, maar ook andere belanghebbenden, hebben recht op kwalitatief hoogwaardig primair onderwijs.
Tot slot: er komt veel af op het reformatorisch onderwijs. De vrijheid van onderwijs wordt keer op keer ter discussie gesteld. Dit onderwerp biedt naar mijn mening dé mogelijkheid om te laten zien dat het reformatorisch onderwijs ernst maakt met de kwaliteit van onderwijs. De besturen zijn aan zet!
De auteur is registeraccountant en vervult diverse bestuurlijke functies binnen het reformatorisch onderwijs.