Roodkapje, de wolf en het wonder
Titel:
”Balans van een eeuw. Wendingen in de historiografie van het christendom 1901-2001”, uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Kerkhistorisch Gezelschap S.S.S. te Leiden; onder redactie van Jack de Mooij en Ineke Smit
Uitgeverij: Groen, Heerenveen, 2002
ISBN 90 5829 260 6
Pagina’s: 261
Prijs: € 18,25. In de zoektocht naar een zondebok voor de afkalving van het christelijk geloof in Europa stuit men gewoonlijk op de Verlichting. De boze ’verlichte’ Wolf heeft het ’christelijke’ Roodkapje verslonden -die voorstelling is lange tijd te vinden geweest in studies van kerkhistorici en theologen. De Verlichting was dan de heimelijke vijand die het christelijke geloof ’te gronde’ had gericht. Maar was de beweging eigenlijk wel antichristelijk?
Elke tijd schept zijn eigen beeld van het verleden. De bundel opstellen ”Balans van een eeuw” biedt een opname van honderd jaar kerkgeschiedbeoefening. In het boek tekenen zich interessante ontwikkelingen af op de terreinen van Vroege Kerk, Reformatie, Piëtisme, Verlichting en missiologie. De vijftien auteurs komen daarin overeen dat ze allen verbonden zijn of geweest zijn aan de faculteit Godgeleerdheid in Leiden.
In het boek, uitgegeven bij Groen, worden vooral de ”wendingen” die de afgelopen honderd jaar in de beoefening van het christendom hebben plaatsgehad onder de aandacht gebracht. Wendingen bijvoorbeeld in de geschiedschrijving van de dogmahistorie (Meijering), de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken (J. van den Berg) en die van het niet-westerse christendom (Marc Spindler, Heleen Murre-van den Berg).
Het tweede deel biedt casestudies over uiteenlopende onderwerpen, zoals de zeventiende-eeuwse ”Livre des Actes” van de Waalse kerken (Hans Posthumus Meyjes), de these dat John Wesley een trouw volgeling van Arminius was (Stephen Gunter) en de kerkgeschiedenis vanuit Latijns-Amerikaans perspectief (Beatrijs Hofland).
Sprekende ezelin
De gedachte dat de Verlichting een godevijandige beweging was, is begrijpelijk. In de achttiende en negentiende eeuw hebben talrijke filosofen en theologen afgerekend met stellingen van het christelijk geloof die eeuwenlang onaantastbaar waren. Mirjam van der Molen vestigt in haar bijdrage in het tweede deel de aandacht op de Nederlandse letterkundige Conrad Busken Huet (1826-1886), die in zijn ”Brieven over den bijbel” (1857-1858) de mening ventileert dat de wonderen in de Bijbel geen goddelijke oorsprong hebben.
Busken Huet schreef zijn Brieven om niet-theologen kennis te laten maken met de theorieën van de historisch-kritische exegese. Hij zag zijn geschriften niet als „sloopingswerk”, zegt Van der Molen, maar als een instructie voor moderne gelovigen. Hij vond het belangrijk dat ze zich zouden baseren op verstandelijke inzichten. De ex-dominee bestreed het bovennatuurlijke geloof in wonderen en openbaringen. Het verhaal van de sprekende ezelin van Bileam bijvoorbeeld verwees hij naar het rijk der fabelen.
Van der Molen schreef een boeiende bijdrage. Ze laat zien dat Busken Huet duidelijke nuances aanbracht in zijn wondergeloof, en behandelt critici van de letterkundige. Wel hanteert ze mijns inziens een onjuiste visie op wonderen, want dat een wonder in strijd is met de rede, zoals ze stelt, is geen juist idee. Wonderen strijden met de alledaagse ervaring, niet met het verstand.
Bedreiging
Busken Huet is een bewijs van het feit dat Verlichte denkers het christelijk geloof kunnen bedreigen, een reden waarom de Verlichting als kerkhistorisch onderzoeksterrein lange tijd verdacht is geweest. In de bundel wordt dit nog eens bewezen door Wim Verboom. In zijn opstel over een eeuw bestudering van de Nadere Reformatie maakt hij wel melding van de relatie van deze beweging tot gereformeerd piëtisme, reformatie, puritanisme, scholastiek en Middeleeuwen, maar het paragraafje ”Nadere Reformatie en Verlichting” kan kennelijk nog niet worden geschreven.
De Nadere Reformatie is immers vooral bestudeerd vanuit congenialiteit. Men voelt zich verwant met de bestudeerde ”oudvaders”. Ga je zo’n persoon in relatie met de Verlichting bestuderen, dan kom je ook critici tegen, en die zijn minder welkom, want ze bedreigen ook de eigen theologische positie in het heden.
Christelijk
De hele ontwikkeling van het kerkhistorisch Verlichtingsonderzoek krijgt duidelijke contouren in de bijdrage van Ernestine van der Wall. Ze toont aan dat het negentiende-eeuwse conservatieve Réveil de visie van latere geschiedschrijvers heeft bepaald. Waakzame wachters bij de Dordtse rechtzinnigheid, zoals Nicolaas Schotsman, Hendrik de Cock en Isaac da Costa zetten hier te lande de antiverlichte toon, en ook iemand als Groen van Prinsterer ging in deze lijn voort. De opkomst van de moderne theologie was in hun ogen een verwerpelijke uiting van verlicht denken.
Kerkhistorici en theologen, constateert Van der Wall dan, hebben zich graag door deze negentiende-eeuwse visie op de Verlichting laten leiden. „Met een grote boog sprongen zij over de verlichte kant van de achttiende eeuw heen. Alle wetenschappelijke aandacht ging uit naar perioden als de Vroege Kerk, de Reformatie, de piëtistische zeventiende en achttiende eeuw, en de orthodoxe negentiende eeuw.”
Een van de verworvenheden van het moderne onderzoek is de idee dat Verlichting en religie helemaal niet zo vijandig ten opzichte van elkaar hoeven te staan als lange tijd is aangenomen. Steeds meer is het besef doorgedrongen dat in veel landen achttiende-eeuwse theologen een synthese tussen geloof en rede probeerden te smeden. Van de Nederlandse Verlichting is inmiddels duidelijk geworden dat ze een sterk gematigd, christelijk karakter had.
Redelijkheid
Een interessante vraag is in hoeverre de gereformeerde rechtzinnige dominees zelf hebben bijgedragen aan de Verlichting. De ”redelijkheid” waarover orthodox gereformeerden rond het midden van de achttiende eeuw spraken, ging van lieverlee een steeds zelfstandiger positie innemen naast de Schrift. ”Redelijk geloof” was voor veel gereformeerde christenen synoniem met een gezond geloof, vrij van dweperij en geestdrijverij. De term werd niet alleen het sleutelwoord voor ware beschaving, maar ook voor de omgang met de Bijbel en voor het geloofsleven.