„Zo zou u ons moeten behandelen”
Titel:
”De verhoren. De nazi-elite ondervraagd”
Auteur: Richard Overy, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2002
ISBN 90 234 0165 4
Pagina’s: 699
Prijs: € 37,50. Göring: „Ken je me niet?”
Hess: „Wie bent u dan?”
Göring: „Je moet me toch kennen, we hebben jaren samengewerkt!”
Hess: „Ik ben al een tijdje mijn geheugen kwijt. Het is verschrikkelijk, maar de artsen zeggen dat het vanzelf terugkomt.”
Göring: „Ken je me echt niet? Herken je me niet?”
Hess: „Niet persoonlijk, maar ik ken wel je naam.”
De Britse historicus Richard Overy heeft de verhoren gepubliceerd die in 1945 aan het proces van Neurenberg voorafgingen. Het proces tegen de nazi-elite in Neurenberg zelf is vaak en goed verteld. De periode tussen hun gevangenneming in mei en juni 1945 en het begin van hun proces op 20 november 1945 is echter in nevelen gehuld. Overy, die naam verwierf met zijn in 1995 verschenen boek ”Why the Allies won”, vult deze leemte op met ”De verhoren. De nazi-elite ondervraagd”.
Overy heeft niet simpelweg alle verhoren op een rijtje gezet en af laten drukken. Nee, hij heeft een selectie gemaakt en licht ze kort en verhelderend toe. Hij schetst achtergronden en context, wijst op leugens of tegenstrijdigheden en biedt de lezer op die manier houvast bij vaak onthutsende bekentenissen.
Maanden van onderhandelen kostte het voordat de geallieerden het eens waren over de vraag wat er met de belangrijkste Duitse oorlogsmisdadigers moest gebeuren. Als Winston Churchill zijn zin had gekregen was er geen militair tribunaal gekomen voor, zoals hij letterlijk zei, de Hitlerbende. Hij had het liefst gezien dat gevangengenomen Duitse leiders door elke geallieerde legerofficier ter plaatse met de rang van generaal-majoor of hoger dienden te worden geïdentificeerd om vervolgens binnen zes uur te worden doodgeschoten.
Pas op 6 mei 1945 was er een voorzichtig akkoord tot stand gekomen tussen de Amerikanen, Britten, Russen en de Fransen om een op juridische principes gebaseerd internationaal militair tribunaal te vestigen met voor elk van de vier landen een rechter en een hoofdaanklager.
Tegen de menselijkheid
Maar daarmee kon het proces nog niet beginnen. Zo was er tussen de geallieerden geen overeenstemming over de beschuldigingen, omdat er maar weinig onderlinge discussie was geweest over het soort misdaden waarvoor de gevangenen verantwoordelijk zouden worden gesteld. Uiteindelijk werden de klachten geformuleerd als oorlogsmisdrijven en als misdaden tegen de vrede en tegen de menselijkheid. Deze laatste categorie werd geïntroduceerd omdat het begrip ”oorlogsmisdaad” de gruwelijke misdrijven van het nazi-regime niet dekte.
Hoe het internationale tribunaal precies zou werken was in mei 1945 niet duidelijk, omdat er zeer verschillende ideeën over recht in moesten samenkomen. Het grootste probleem was dat nog niet echt was nagedacht over de wijze waarop er voldoende deugdelijk bewijsmateriaal kon worden verzameld, op papier of mondeling, om een veroordeling geloofwaardig te laten lijken. Vóór de overwinning was men te veel uitgegaan van schuld, en het bleek lastig om serieus een proces te beginnen in de wetenschap dat iedereen ervan uitging dat de beklaagden de doodstraf zouden krijgen. Deze houding kwam overigens niet alleen in de Sovjet-Unie voor, zoals zo vaak wordt verondersteld.
Ook was er nog geen lijst met oorlogsmisdadigers. Al bij de voorbereidingen werd er een onderscheid gemaakt tussen degenen die op plaatselijk niveau oorlogsmisdaden hadden begaan, in een specifiek oorlogsgebied, en de grote oorlogsmisdadigers, „wier notoire vergrijpen”, aldus Churchill, „niet gebonden zijn aan een geografische locatie.” De kleinere misdadigers zouden worden teruggestuurd om berecht te worden door de volkeren die het slachtoffer van hun misdaden waren geweest. De belangrijkste misdadigers zouden worden berecht door de geallieerden.
Aantal
Grootste probleem was natuurlijk vast te stellen wie een belangrijk oorlogsmisdadiger was. Toen Churchill in november 1943 de discussie over parate executie aanwakkerde, stelde hij voor dat er ten minste vijftig, maar niet meer dan honderd man op de lijst van belangrijke oorlogsmisdadigers zouden worden geplaatst. Het getal was volledig uit de lucht gegrepen.
De uiteindelijke lijst was vrij willekeurig. De grootste vissen -Hitler, Goebbels en Himmler- hadden immers zelfmoord gepleegd. Anderen, zoals Bormann en Eichmann, waren spoorloos verdwenen. Uiteindelijk nam men personen die terecht konden staan als representant van de strijdkrachten, de Gestapo of de algemene antisemitische tendensen in de partij. Dit leidde tot vreemde keuzes. Zo ging de keuze van Julius Streicher als vertegenwoordiger van de racisten in de partij voorbij aan het feit dat hij weinig van doen had gehad met de invoering van de genocidepraktijken en dat hij al lang voor het begin van de holocaust uit de openbaarheid werd verdrongen.
Het verhaal van de gevangenen is dat van mannen die, in verlegenheid gebracht door een vijandige publieke opinie, onder zware spanningen stonden. Binnen een paar weken tijd kwamen ze van hun comfortabele hoge posities, met alle voorzieningen en attributen die daarbij hoorden, terecht in het harde regime van de geallieerde gevangenschap met zijn „minimum aan kleding” en zijn „dagelijkse rantsoen van 1550 calorieën.”
„U doet dit niet goed”
Een uitzondering vormde rijksmaarschalk Hermann Göring. Het gevangeniswezen tastte zijn gezondheid aan, maar niet zijn nietsontziende uitbundigheden en zijn aanmatigende egomanie. Hij intimideerde en manipuleerde zijn lusteloze collega’s en ging wild tegen hen tekeer als ze niet loyaal bleven of lafheid toonden.
Als het enigszins mogelijk was beheerste Göring de verhoorsituatie. Op een gegeven moment diende hij een ongelukkige ondervrager van advies nadat deze hem een sigaret had aangeboden. „Kapitein”, zou Göring hebben gezegd, „u doet dit niet goed. Als wij hadden gewonnen, hadden we het zo niet gedaan - u zou hebben moeten staan, u zou uw uniform niet mogen dragen, maar een zwart-wit gevangenenpak, en er zouden twee SS’ers achter u staan die u met hun bajonet in uw achterste zouden prikken. Zo zou u ons moeten behandelen.”
Gevangenispsychiater Douglas Kelly bracht uren bij Göring in zijn cel door om van dichtbij de enige overlevende van het belangrijkste kwartet nazi-leiders te bestuderen. Hij kwam tot de conclusie dat Göring een „briljante, meedogenloze, inhalige en sluwe leider” was. Hij vond Göring ook charmant, overtuigend, intelligent en vindingrijk. De enige karaktertrek waarmee Göring afweek van de hoffelijke persoonlijkheid die hij Kelly toonde, was zijn volledig gebrek aan moreel onderscheidingsvermogen, de afwezigheid van enig gevoel voor „de waarde van een menselijk leven.” Tegenstanders ruimde hij uit de weg, „omdat ze in de weg stonden.”
Verantwoordelijkheid
In Neurenberg was een van de kernvragen: hoeveel verantwoordelijkheid heeft een individu wanneer het dient in een immoreel regime waarvan de centrale organisatie medeplichtigheid verplicht stelt en afwijkende meningen bestraft? Bijna alle nazi’s „zeurden en hamerden erop dat ze slechts uitvoerende organen van de Führer” waren, herinnerde Joseph Maier, de leider van de Divisie Ondervragingsanalyse, zich. Alleen Göring was bereid verantwoordelijkheid te accepteren voor de orders die met zijn handtekening waren uitgevaardigd.
De weigering om verantwoordelijkheid te erkennen uitte zich in vele gedaanten. Verdachten reageerden op verschillende wijze op hun ondervragers, op manieren die een weerspiegeling waren van hun persoonlijkheid en psychische gesteldheid. Hess had de waarheid vrijwel helemaal geblokkeerd en wist zich niets te herinneren. De militairen onder de gevangenen weigerden te accepteren dat de strijdkrachten systematisch oorlogsmisdaden hadden begaan. Zij zouden oorlog hebben gevoerd zoals hun vijanden dat deden.
De conservatieven die Hitler in 1933 hadden geaccepteerd en met hem hadden samengewerkt, kwamen met het voor meelopers gebruikelijke maar misleidende argument dat hun aanwezigheid een matigende invloed had gehad op een regime dat anders ongeremd zijn radicale voorkeuren had kunnen uitleven.
Hoe ongevoelig de nazi’s waren voor massamoord blijkt uit het huiveringwekkende verhoor van Höss, van 1941 tot december 1943 kampcommandant van Auschwitz. Spijt of berouw kende hij niet. Hij zag zichzelf als niets meer dan een functionaris wiens taak „toevallig” de massale liquidatie van een heel volk was.
Geloof
Op de vraag waarom hij geen schuld of verantwoordelijkheid voelde voor zijn prominente rol in de volkerenmoord had Höss een simpele verklaring: „Als oude, fanatieke nationaal-socialist nam ik het allemaal voor waar aan - precies zoals een katholiek gelooft in het dogma van zijn kerk. Het was gewoon onomstotelijk waar; ik twijfelde daar niet aan. Ik was er absoluut van overtuigd dat de Joden de tegenpolen van het Duitse volk waren en dat er vroeg of laat een strijd moest komen tussen het nationaal-socialisme en het wereldjodendom. Maar iedereen was hiervan overtuigd. Het was alles wat je kon horen of lezen.