Opinie

Burn-out

Als we de media mogen geloven, is Nederland de afgelopen 25 jaar psychisch steeds zieker geworden. Vooral depressie en burn-out lijken bezig aan een opmars. In het Maandblad Geestelijke volksgezondheid (2007, 10) vragen Casper Schoemaker en anderen zich af of bovenstaande conclusie uit 2002 in 2007 onderbouwd kan worden.

Drs. M. Burggraaf
31 October 2007 09:22Gewijzigd op 14 November 2020 05:14

Het idee dat psychische stoornissen in frequentie toenemen, is niet nieuw. Al in de 19e eeuw maakten artsen zich bezorgd over deze kwestie. Opvallend daarbij is, dat men zowel vroeger als nu een toename meent waar te nemen, deze vervolgens een bijna epidemisch karakter toeschrijft, waarvoor ten slotte de „nervositeit van het moderne leven” de schuld wordt gegeven. Psychische stoornissen worden als uitgangspunt genomen voor een cultuurpessimisme.De in dit artikel aangehaalde onderzoeken bieden tegenwicht aan dit cultuurpessimisme. De schrijvers stellen dat er inmiddels voldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat het aantal volwassenen met angst- en stemmingsklachten en -stoornissen in de bevolking gedurende de laatste decennia niet enorm is toegenomen. Deze voorzichtige conclusie van een gelijkblijvend niveau, vooral van depressie, wordt ondersteund door drie bekende langlopende studies in het buitenland. De hulpvraag is echter sterk gegroeid in de laatste jaren. Mensen zijn hun problemen steeds meer gaan definiëren als psychische klachten en stoornissen. Problemen los je zelf op, maar voor psychische klachten en stoornissen moet je professionele hulp zoeken. Deze hypothese zou verklaren waarom bij een gelijkblijvend niveau van klachten toch de hulpvraag toeneemt.

Burn-out -een werkgerelateerde uitputtingstoestand- staat in Nederland al meer dan een kwarteeuw in het centrum van de belangstelling. Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) lijdt circa 8 tot 10 procent van de Nederlandse beroepsbevolking aan burn-out, het gaat daarbij om ongeveer 700.000 mensen. Opvallend is overigens dat dit percentage, sinds de start van de jaarlijkse enquête in 1997, nagenoeg constant blijft. Voorts zijn psychische problemen -overspanning en burn-out vormen het leeuwendeel- sinds jaar en dag de belangrijkste reden voor arbeidsongeschiktheid. Circa een derde van alle arbeidsongeschikten heeft een psychische diagnose.

In De Psycholoog (oktober 2007) geeft Wilmar Schaufeli, hoogleraar te Utrecht, de stand van zaken weer in de burn-out discussie. De meest gebruikte vragenlijst om burn-out te meten is in Nederland de Utrechtse Burn-out Schaal. Drie factoren blijken van belang: emotionele uitputting (het gevoel helemaal leeg te zijn door het werk), depersonalisatie (een cynische houding ten opzichte van het werk) en verminderde persoonlijke bekwaamheid (het gevoel niet competent te zijn op het werk).

Onderzoek van de laatste tijd heeft tot een aantal conclusies geleid over de aard van een burn-out. Zo is vast komen te staan dat burn-out meer is dan alleen uitputting. Het specifieke van burn-out zit in een combinatie van gebrek aan energie, handelingsvermogen, en een gebrek aan handelingsbereidheid. Beide zijn belangrijk en dat maakt behandeling van burn-out duidelijk verschillend van behandeling van oververmoeidheid.

Het beeld van een burn-out moet niet beperkt blijven tot personen die betaald werk verrichten. Ook door activiteiten die systematisch, gestructureerd en doelgericht en met een zeker verplichtend karakter plaatsvinden, kan een burn-out ontstaan. Zo bijvoorbeeld bij mantelzorgers. Ook moet burn-out niet beperkt blijven tot mensen die in een sociaal beroep werkzaam zijn.

In Nederland wordt het woord burn-out gebruikt als aanduiding van het eindstation van een uitputtingsproces, terwijl de lichtere vorm overspanning heet. In Amerika worden alle vormen van dreigende uitputting benoemd als een burn-out.

Onderzoek is gedaan naar de hypothese dat burn-out de tegenvoeter van bevlogenheid zou zijn. Gebleken is evenwel dat burn-out een zelfstandig concept is, dat weliswaar negatief samenhangt met bevlogenheid, maar geenszins valt te reduceren tot een gebrek aan bevlogenheid. Een lage burn-outscore betekent niet automatisch dat iemand bevlogen is en bevlogen werkt. Uit deze conclusies blijkt dat burn-out een dynamisch begrip is dat zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld en aangepast aan specifieke omstandigheden.

In Psychologie Magazine (oktober 2007) wordt een onderzoek uit ”The clinical neuropsychologist” geciteerd naar het voorkomen van verstrooidheid. Volgens de onderzoekers komt verstrooid gedrag vooral voor tijdens routinetaken die normaal gesproken weinig aandacht vereisen. Personen met een drukke levensstijl en veel stress blijken vaker verstrooid te zijn dan anderen. De onderzoekers vermoeden dan ook dat het aantal momenten van geestelijke afwezigheid nog zal toenemen doordat we het steeds drukker krijgen.

Op grond van de genoemde artikelen kunnen we de vraag stellen: is verstrooidheid misschien de manier waarop de „nervositeit van het moderne leven” wordt verwerkt, nu blijkt dat ondanks het drukker worden van het leven het aantal psychische stoornissen niet is toegenomen en burn-out meer omvattend is dan uitputting?

Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer