Opgeheven hoofd
„Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods.”
Romeinen 8:19 De apostel heeft in het vorige vers gezegd dat de uitnemende heerlijkheid die aan Gods kinderen zal geopenbaard worden, niet te vergelijken is met het lijden van deze tegenwoordige tijd. Nu gaat hij verder en bevestigt ook de zekerheid van deze uitnemende heerlijkheid. Dat doet hij door te spreken van het grote verlangen van de schepselen, dat zij allen hebben naar de opstanding van de rechtvaardigen.
Zij zouden dat verlangen niet gehad hebben als God Zelf niet de grote auteur ervan was geweest en Zelf niet dat verlangen in de creaturen had ingescherpt. Zal dan ook niet noodzakelijk moeten volgen dat de openbaring, waarnaar ze zo verlangen, eenmaal zal plaatsvinden? „Want”, zegt de apostel, „het schepsel, als met opgeheven hoofde, verwacht.”
Er zijn drie dingen waarover wij willen nadenken. Ten eerste wie hij is die verwacht, ten tweede de wijze van zijn verwachting en ten derde hetgeen er verwacht wordt.
Wat het eerste betreft: het is het schepsel dat verwacht. Onder het schepsel verstaan we de gehele wereld, de hemel, aarde en zee. Daarbij hoort ook de lucht en alles wat daarin is. Het zijn de vogels, de vissen en de andere dieren, ja, al wat tot nut van de mens geschapen is. Welnu, de manier van deze verwachting (het tweede punt) is dat ze met opgestoken hoofde verwachten. Ze zijn als iemand die uitziet naar verlossing uit een grote benauwdheid.
Paulus Mensonis,
predikant te Lekkum, nabij Leeuwarden
(”Tien sin- en spreukrijke predikatiën”, 1658)