Ewout Kieft Gekocht en opgehaald als een taart
Titel: ”De dochter van de minnares”
Auteur: A. M. Homes
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2007
ISBN 978 90 234 2544 1
Pagina’s: 214
Prijs: € 17,90.
Amy Michael Homes is 31 jaar oud als ze kennismaakt met haar biologische ouders. Het is een vreselijk nare ervaring. Het gevoel van thuiskomen maakt langzamerhand plaats voor totale vervreemding. In ”De dochter van de minnares” beschrijft Homes de zoektocht naar haar identiteit. Ze heeft een directe schrijfstijl, waarvan ze zich zó gemakkelijk bedient dat het lijkt alsof ze niets te verbergen heeft. Terwijl haar levensgeschiedenis juist het tegendeel laat zien; vóór haar 31e staat alles in het teken van verberging.
Pas als Amy 31 jaar oud is, neemt haar biologische moeder contact met haar op. Van het ene moment op het andere is de plot van haar leven totaal veranderd. Haar tweede moeder heeft haar altijd heel weinig verteld over haar afkomst, om haar zo dicht mogelijk bij zich te kunnen houden. Maar die wens komt niet uit, want opeens staat alles bij Amy op de kop: „Ik ben geadopteerd, gekocht, besteld en opgehaald als een taart bij een bakkerij.” Het voelt als onecht. Ze voelt zich een mengelmoes, gelijmd, maar nog steeds lichtelijk kapot.
Vanaf dat moment wordt ze een spion, een jager. Ze zet haar auto voor de huizen van nieuwe familieleden, zoekt in de telefoongids, belt mensen die haar kennen en vindt op haar speurtocht de naam van haar vader. De moeder wil meteen contact, maar Amy houdt de boot af. Ze belt haar vaak, maar is tegelijkertijd op haar hoede. Want haar moeder is veeleisend. Ze dreint, en ze stalkt Amy. Ze is een ongehuwde vrouw die alleen kan nemen en niet kan geven. Ze voelt zich nog steeds schuldig omdat ze haar kind heeft weggegeven.
Amy ontmoet ook haar vader. Haar vragen kosten hem zweetdruppels. Zij is niet uit liefde geboren, dat is wel duidelijk. Alles staat in haar beleving op losse schroeven. En dat gaat dieper dan de twijfel over de juistheid van haar geboortedatum. Ze heeft een grondeloze neiging tot spitten, om steeds opnieuw de pijn te ervaren die nieuwe informatie oplevert.
De innerlijke reis naar het antwoord op de vraag „Wie ben ik?” is wat langdradig en vermoeiend. Waarschijnlijk ligt het aan het feit dat ik een outsider ben, maar als de hoofdpersoon op een gegeven moment wangslijm opstuurt om verdere voorouders te vinden, krijgt de reis voor mij iets bevreemdends. Een realistisch verslag levert niet meteen goede literatuur op.
De laatste woorden van de roman zijn: „Wilde ik gevonden worden? Nee. Betreur ik dat het is gebeurd? Nee. Ik kan me niet meer voorstellen dat ik het niet zou weten.” Dat zijn mooie, ware zinnen. En daarin is meteen de kern van het boek gevangen. De hoofdpersoon blijft zoeken, ondanks de teleurstelling en pijn die dat met zich meebrengt, omdat bepaalde zaken in een mensenleven móéten gekend worden. En daarom heeft ze aan het eind ondanks alles toch het gevoel dat ze ergens bij hoort. Eindelijk.