Mondige burger
Hoewel rechters geregeld artikelen schrijven, is een rechterlijke bijdrage „op persoonlijke titel” altijd intrigerend. Zeker als daarin stelling wordt genomen tegen bepaalde politieke opvattingen.
Dat geldt ook voor de bijdrage van mr. G. Vrieze, president Rechtbank Zutphen, in Nederlands Juristenblad (NJB) 34. Deze reageert op de toenemende roep de verplichte procesvertegenwoordiging door advocaten af te schaffen en iedereen de mogelijkheid te verschaffen zelf toegang te krijgen tot een rechter. De president constateert dat het erop lijkt dat zelfs binnen de balie het verzet minder lijkt te worden. Maar: „Als advocaten het opgeven voor hun procesmonopolie te vechten, moeten anderen dat gaan doen.” Waaronder de rechterlijke macht. Vrieze ziet met angst en beven de dag van afschaffing tegemoet: „De proceslustige burgers wachten al jaren popelend op het moment waarop ze hun verzamelde grieven tegen de staat, de medische stand, de elites en de politiek voor de rechter in klinkende munt kunnen omzetten. Reikhalzend kijkt de hele bevolking uit naar het moment van procedeervrijheid. Want Jan en alleman aansprakelijk stellen: dat kan toch iedereen?”De ervaringen die de rechtbankpresident nu al heeft met klagende burgers en querulanten boezemen hem geen enkel vertrouwen in: de rechtbanken zullen met de meest ondoordachte en onzinnige vorderingen worden bestookt en moeten die dan ook nog doorleiden naar de nietsvermoedende gedaagde burgers. Kortom: het zal zich wreken dat de mondige burger vaak een bijtgrage burger is! De auteur verwijst naar het bestuursrecht, waar geen verplichte procesvertegenwoordiging bestaat en waar de (niet-publieke) verzuchtingen van de rechters niet van de lucht zijn.
Ook gebaseerd op actuele politiek is de bijdrage van prof. Y. Buruma in NJB 31, getiteld ”Wilders, Mussolini en de burgerlijke samenleving”. Dat meningsuitingen een pregnant thema vormen blijkt uit het overheidsvoornemen rechts-radicale haatsites aan te pakken, maar ook uit het pleidooi van Wilders de Koran te verbieden. Uiteraard worden niet alleen moslims door meningsuitingen gekrenkt. Advocaat Spong schreef onlangs een boek waarin hij zich boos maakt over „het straffeloos beledigen van homo’s door gelovigen.” De hoogleraar wijst erop dat vrije meningsuiting juridisch weinig problematisch is: het systeem gaat uit van een vrijheid die niet mag worden beperkt, behalve als dat gebeurt op grond van de wet (bijvoorbeeld bij belediging). Zo benadrukt het Europese Hof geregeld dat uitlatingen in het politieke debat in een democratie een hoge mate van bescherming genieten.
Het juridische antwoord is niet afdoende. Terecht wijst Buruma er daarom op dat ons leven niet alleen wordt beheerst door wet en recht. Er is ook de „burgerlijke samenleving.” Daarmee bedoelt hij de sociale omgeving, waarin het niet alleen gaat om het beslechten van conflicten, maar ook om het samenbinden van mensen, het zich rekenen tot een bepaalde gemeenschap. De rol die vroeger de burgerlijke samenleving vervulde, is tegenwoordig grotendeels overgelaten aan de overheid: die ziet toe, zorgt, grijpt in en straft - iets wat gemeenschappen deden. De uitspraak van Wilders is een directe aanval op zo’n gemeenschap, te weten die van moslims. Het recht doet niets tegen deze uitspraak. De regering sprak wel van onbetamelijkheid, maar er is meer aan de hand: Wilders gaf hiermee aan dat hij vindt dat er geen gemeenschap van mensen mag zijn die de zin van hun leven ontlenen aan de Koran. Daarmee valt hij de pluralistische democratie zelf aan. Kenmerkend daarvoor zijn immers het onderscheid tussen staat en burgerlijke samenleving en de erkenning van diversiteit. Verliezen we die kenmerken uit het oog, dan ontstaat een „allesoverheersende tegenstelling: het Volk en de Vijand.” De lauwe reactie op Wilders maakt Buruma dan ook ongerust: zijn pleidooi was immers een echo van Mussolini’s slogan „alles binnen de staat, niets buiten de staat, een woeste totalitaire wil.”
Strafrechtelijk van aard is ook het WODC-rapport ”Georganiseerde criminaliteit in Nederland”. Belangrijke conclusie uit deze studie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum is dat criminele carrières anders verlopen dan werd aangenomen: er blijkt sprake te zijn van een belangrijke ”zijinstroom” van oudere daders (een op de drie) die geen (bekende) strafrechtelijke achtergrond hebben. Criminelen kunnen langs twee routes uitgroeien tot ”leidinggevenden”. De eerste is de geleidelijke: daders die jarenlang ”gewone” delicten hebben kunnen plegen, daarmee kapitaal hebben opgebouwd en dit investeren in zware delicten zoals drugshandel.
De tweede route is minder bekend: die van de zijinstromers. Zij hebben geen criminele loopbaan achter de rug, maar raken op een bepaald moment betrokken bij georganiseerde criminaliteit; via sociale relaties, hun beroep of nevenactiviteiten. Zij grijpen dan op enig moment naar mogelijkheden die zich in concrete situaties in hun leven voordoen. Dit geldt bijvoorbeeld voor beroepen met veel internationaal contact en reizen, zoals internationale chauffeurs. De onderzoekers pleiten daarom voor een flexibeler rechercheaanpak en op de situatie gerichte preventie.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.