Boerenkool met worst
De argeloze lezer die hier een recept verwacht, moet ik helaas teleurstellen.
Mijn vroegste herinneringen aan een bord boerenkool met worst zijn namelijk innig verbonden met mijn diepste zijn. Dat gaat veel verder dan de vraag hoelang de piepers moeten koken, of de boerenkool beetgaar dan wel papzacht moet zijn en of de worst wel een echte boerenkeurslagerrookworsttest met glans zou kunnen doorstaan. Dat soort kleinigheden doen niet ter zake.Te zijn of niet te zijn, dat is de kwestie. Wie ben ik als Nederlander? Bijna had ik geschreven: als rasechte Nederlander. Maar onze nationale ”blonde geuzenkop” (deze eretitel Spruit niet uit mijn brein) met zijn verwildersde spraakgebruik, zou zich bij zulke politiek correcte prietpraat spontaan in een stukje worst verslikken. En dat blijft toch jammer van de worst, nietwaar?
We houden het dus nu bij de vraag wie ik als Nederlander ben. Wat is mijn identiteit? Ik wil daar een waarlijk Maximale openheid in betrachten.
We moeten het niet Bruiner bakken. Hier past noch vrij Postig verhaal noch Schalkse knipoog noch enig gemurremureer. Integendeel, een Dijk van een verhaal met een diep-Graaf-ende analyse is een absoluut vereiste.
Voor de liefhebber, dit betoog is opgezet volgens de opgemerktiaanse methodiek, om precies te zijn, de zogenaamde onderbuikvariant.
Daar gaan we dan. Laten we ten eerste vaststellen dat boerenkool, voor de kenners Brassica oleracea, in ons kikkerlandje een rijke historie heeft. Wie hieraan twijfelt, moet zich nog maar eens laten nakijken. Ik bedoel, de zaak zit zo: Boerenkool groeit op het land (ja, ja, kinderen, echt waar, en niet in de fabriek van mijnheer Iglo). En kikkers zitten in een sloot, daarnaast. Een boerensloot wel te verstaan. Getuige ook het onweerlegbare bewijs: Daar zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot. Kortom, een fraaie historie ende al waar: boerenkool en kikkers hebben alles met elkaar te maken. Oegh.
Ten tweede staat op internet dat stamppot boerenkool een typisch Nederlands gerecht is. En wat daar staat, is waar, want liegen kunnen we alsof het gedrukt staat, maar het staat niet gedrukt. En wie dit nog steeds niet overtuigend vindt, gaat nú knock-out, tegen de vlakte. Er is namelijk zelfs een plaats naar genoemd: boerenkoolstronksteradeel! Dat gebeurt alleen bij Zeer Bijzondere Gerechten. Zou overigens niet weten waar het ligt -edoch, terzake. De verbinding boerenkool-historie-kikkers-Nederland is met deze argumenten de twijfel ontstegen.
Maar hoe zit dat nu met mijn eigen, met onze eigen, identiteit als Nederlander; nieuw of native? Ik worstel daarmede. Ik geef het toe. Diep vanbinnen knaagt het. En niet van de honger of lust in boerenkool. Ook niet in de worst, hoewel de boerenkool/worstratio nog wel eens in mijn nadeel uitviel. Toen ik kind was dan; sindsdien heb ik passende maatregelen getroffen. Maar alle gekheid op een stronkje, de traditie van het eten van boerenkool van mijn jeugd af aan heeft mij gevormd. Fysiek. En tot op de huidige dag kan ik niet zonder weemoed een lepeltje naar binnen schuiven. Ik kan dan ook slechts met deernis denken aan Hare Koninklijke Hoogheid, die dit wellicht moet ontberen.
En ik maak mij bezorgd. Ik pleit voor een parlementaire enquête naar het inburgeringstraject van haar en andere nieuwe medelanders. Het kan zijn dat daarin aandacht is voor de Nederlandse spruit en de Hollandse nieuwe, goed. Voor de Bossche bol en de Zeeuwse bolus, soit. Voor Fries suikerbrood en Limburgse vlaai, allez.
Maar boerenkool met worst. Het is net als het met levertraan was: wie is er niet groot mee geworden? Ik pleit voor het recht op dit gerecht. Ik voer een pleidooi voor dit poldermenu. Voor alle Nederlanders. En voor Máxima. Zelfs Sonja mag meedoen.
De auteur is manager van de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs aan Driestar educatief te Gouda.
Reageren aan scribent?
gedachtegoed@refdag.nl.