Geen zoutvat, maar zoutfabriek
Op 4 oktober organiseerde het Platform Waarden en Normen een debat over ”Religie in de samenleving. Een botsing van ideologieën”. Religie is weer bespreekbaar, maar wordt tegelijk steeds meer verdrongen naar de privésfeer. Naar aanleiding van deze dag is er een discussie over het nut van de reformatorische zuil ontstaan. De zuil is alleen een probleem als die een doel op zichzelf wordt. De zuil moet het zout der aarde smaakvol houden.
De organisaties die aan het platform deelnemen, weten zich verbonden in de belijdenis van de Bijbel als het Woord van God. De Schrift is de unieke bron die de grondlijnen aanreikt voor de waarden en normen in de samenleving, aldus het visiedocument van het Platform Waarden en Normen. Gods geboden zijn heilzaam voor alle mensen. Het doel van het platform is de deelname aan het maatschappelijk debat vanuit christelijk perspectief. Een publiek debat over de plaats van de godsdienst in de samenleving past prachtig bij dat doel. De christelijke identiteit van het platform was in de aankondigingen van het debat nauwelijks herkenbaar. Een deelneemster merkte op dat zij zich „misleid” voelde. Het zou gaan over religie in de samenleving, maar het ging over christenen in de samenleving.De insteek van het platform is tactisch gezien best te verdedigen. Als je iets als christelijk aankondigt, krijgt het immers in de seculiere pers weinig of geen aanacht. Wie het maatschappelijke debat wil beïnvloeden moet zich niet terugtrekken in de eigen zuil. Ook komen er op een christelijke debatbijeenkomst geen moslims; nu was er tenminste één moslima. Toch roept deze aanpak ook vragen op. Orthodoxe christenen kunnen hun geloof nooit zien als een van de religies of ideologieën. Zij moeten dat ook niet suggereren omwille van het debat. Christenen zijn sociologisch inderdaad een ”religieuze minderheid”, maar dat mag in het debat nooit uitgangspunt zijn.
Wetenschap
Het bleek nog lastig om de focus scherp te houden. Prof. dr. ir. J. H. van Bemmel, oud-rector magnificus van de Erasmus Universiteit Rotterdam, benadrukte in zijn boeiende bijdrage vooral dat het geloof in God de Schepper de wetenschappelijke bestudering van de werkelijkheid juist verrijkt. Prof. dr. R. H. A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die ter voorbereiding vooral de bijdrage van Van Bemmel gelezen had, ging meer in op de verhouding tussen geloof en wetenschap dan op de rol van religie in de samenleving. Hij bepleitte een strikte scheiding van geloof en wetenschap. Even leek de debatbijeenkomst een vervolg te worden op de presentatie van het boek ”Omhoog kijken in platland”.
De discussies over geloof en wetenschap en religie in de samenleving hebben natuurlijk wel raakvlakken. De minister noemde als voorbeeld moslimstudenten aan de VU die moeite hebben met de evolutietheorie. Terwijl iedereen dacht dat het pleit op dat punt allang beslecht was, blijkt de discussie via de islam weer in alle hevigheid op te laaien. De boedelscheiding van geloof en wetenschap is een van de symptomen van de postmoderne neiging om religie terug te dringen naar de binnenkamer.
Vorig jaar publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een verkenning met de titel ”Geloven in het publieke domein”. Het platform heeft deze bundel artikelen nadrukkelijk bij de voorbereiding van het debat betrokken. Volgens de WRR is deelname aan het publieke domein slechts mogelijk als men de aanspraak op een unieke openbaring laat varen. Door de dialoog met andere religies is ook het christendom zich als een ”religie” gaan zien. Dat is een „erkenning van het feit dat ook het christendom een religie naast andere religies is die geen aanspraak kan maken op uniciteit.” De waarheid kan niet gefundeerd worden door een beroep op de Bijbel. Volgens de WRR impliceert de keuze voor het woord religie dat deelname aan het publieke domein en aan de dialoog slechts denkbaar is „door de aanspraak op een unieke openbaring te laten varen.” Dat strekt nogal ver! Alleen vrijzinnig christendom blijft over.
In dat licht was het aangrijpend om van minister Plasterk te vernemen hoe hij zijn rooms-katholieke geloof was kwijtgeraakt: niet door de wetenschap, maar door het vrijzinnige relativisme. Als het uiteindelijk niet uitmaakt hoe je over God denkt, waarom zou je dan geloven? Helaas is hij niet de enige die via deze hink-stap-sprong van God losraakt. Orthodoxe christenen moeten veel behoedzamer zijn in de discussie op het seculiere forum en niet bewust of onbewust de seculiere vooronderstellingen overnemen.
Verschil
Een van de sprekers op 4 oktober was dr. G. J. Kronjee, wetenschappelijk medewerker van de WRR. Hij ging in op de toekomst van religie in de maatschappij en vooral op de rol van religie voor de sociale cohesie, zeg maar de samenhang in de samenleving. Die samenhang kan door religie zowel bevorderd als bedreigd worden. De overheid moet zich terughoudend opstellen en kan niet oordelen over de inhoud van religies, maar ze heeft wel belang bij het bevorderen van dat wat in religies goed is voor de samenleving. Kronjee maakte zich nog de meeste zorgen over een groeiende groep in de samenleving die noch religieus, noch humanistisch is en dus eigenlijk maar raakt leeft zonder moreel houvast. „Deze categorie heeft weinig vertrouwen in anderen, is intolerant en heeft een sterk nihilistische oriëntatie.” Zonder zingeving is er geen moraal. Voor de leefstijl, bijvoorbeeld voor de consumptie, maakt het wel degelijk uit of en wat je gelooft. „Het maakt verschil of je christen bent.”
De godsdienst bevordert volgens de overheid ”de sociale cohesie”. Maar is dat nu iets om trots op te zijn of bezorgd om te zijn? In de negentiende eeuw beoogde Willem I de kerk een rol te geven ten dienste van de natie. Het verlichte en praktische christendom van de vrijzinnige elite werd de norm. De Afscheiding was het gevolg. Staande in de traditie van Nadere Reformatie en Réveil zou de gereformeerde gezindte huiverig moeten zijn voor een overheid die wel wat ziet in de ”publieke rol” van religie. De overheid kan het uiteindelijk toch niet laten om zich als een bemoeizuchtige tante in te laten met de inhoud. Als preken niet bijdragen aan sociale cohesie, zijn de rapen gaar, voor imams en voor dominees.
Hoewel Kronjee sterk benadrukte dat religie geen instrument is voor de overheid, zag hij toch wel wat in een humanistische vorming van jonge mensen in het onderwijs, mits dat humanisme zijn religieuze wortels erkent. Wordt dan toch het vrijzinnige christendom of het christelijke humanisme de norm? Vanuit een theocratisch uitgangspunt moet een opdringerige overheid op haar nummer gezet worden. Zij is Gods dienares, ze mag de tafel dekken voor het Koninkrijk van God door te zorgen voor rust en vrede en voor de vrije verkondiging van het Evangelie en de ontmaskering van de valse godsdienst, maar ze moet zich niet met de inhoud bemoeien. De kerk moet niet wijken voor de druk vanuit de samenleving om zichzelf vooral als een instelling tot nut van het algemeen te zien. Dan verliest ze haar zeggingskracht en vooral de innerlijke motivatie om goede werken voort te brengen als onbaatzuchtige vruchten van de dankbaarheid. Het geheim van de kerk is dat zij het Evangelie van het Koninkrijk inbrengt als een zuurdesem in de maatschappij. Ze krijgt meestal stank voor dank. Als de wereld haar publiek prijst om haar goede werken, is dat een reden tot zelfonderzoek. Wordt de radicaliteit van het Evangelie niet prijsgegeven?
Ontzuilen
Wie het christendom vooral ziet als een van de religies heeft in het publieke debat ook de neiging om de nadruk te leggen op de wet, op normen en waarden. Dat kan ook niet anders, want het Evangelie laat zich niet uit de religie afleiden. Het Evangelie is de blijde boodschap dat God gedaan heeft en doet wat geen mens doen kan. De wet dient om zichtbaar te maken waarom het Evangelie nodig is. Door de wet is de kennis van de zonde. Op zichzelf is er niets mis mee om te benadrukken dat Gods geboden heilzaam zijn voor alle mensen. Dat is een theocratische notie. Een goed gesprek over de ethiek op het seculiere forum kan heilzaam zijn. Christenen mogen dat niet uit de weg gaan, maar zijn geroepen aan het maatschappelijke debat deel te nemen. In die zin is de conclusie dat reformatorische christenen moeten ’ontzuilen’ terecht. De wereld is niet gebaat bij zout dat in het zoutvat blijft. Maar de wereld is nog minder gebaat bij smakeloos zout.
Prof. dr. J. C. Kennedy benadrukte dat orthodoxe christenen juist dankzij de verzuiling verhoudingsgewijs een grote invloed hebben op de Nederlandse samenleving. Hij maakt zich als betrokken buitenstaander veel meer zorgen over de geestelijke uitholling van orthodoxen dan over hun maatschappelijke invloed. Een opmerkelijk signaal. De zuil hoeft niet opgeheven te worden, als de zuil maar dienstbaar is aan de vorming van christenen voor de maatschappij. De zuil moet een zoutfabriek zijn en geen zoutreservoir. Het Platform Waarden en Normen kan een belangrijke taak vervullen bij die vorming en toerusting.
De inbreng van christenen in de samenleving mag zich niet concentreren op de wet. Vanuit de kerk zal altijd de Naam van Jezus Christus ter sprake gebracht moeten worden. Hij heeft de wet vervuld. Een christen laat zich niet in de eerste plaats kenmerken door de handhaving van waarden en normen, maar door geloof, hoop en liefde. Goede werken zijn vruchten van het geloof. Daarom moeten christenen niet moraliseren, maar evangeliseren. De samenleving zou gediend zijn met een platform voor de verkondiging van het Evangelie in de postmoderne cultuur, een Platvorm voor Vrije Genade.