Europa
Het Nederlandse parlement lijkt zich op te maken voor ratificatie van het nieuwe Europese verdrag. In de media zijn geregeld stemmen te horen die erop wijzen dat zo’n besluit de Nederlandse zelfstandigheid zou verzwakken op een manier die niet zo veel verschilt van wat de gesneuvelde Europese grondwet zou hebben teweeggebracht.
Een grote Europese machtconcentratie is echter een riskante aangelegenheid. Geregeld laat de Europese politiek uitingen zien van een ideologie die op gespannen voet staat met het christelijke denken. Vorige week nog deed de Raad van Europa een pathetische oorlogsverklaring uitgaan aan het adres van ”creationistische fundamentalisten”. Hoeveel macht gaat Europa krijgen over nationale wetgeving?Die vraag kan ook zonder het nieuwste verdrag al worden gesteld. Sarah Pentz Bottini publiceerde in het Journal of Church and State (jaargang 49, 2007, aflevering 2) een uitvoerige bijdrage onder de titel: ”Europa’s rebellerende dochter: Zal Ierland gedwongen worden zijn abortuswet te conformeren aan die van zijn bu-(is0(
ren?” De Ierse grondwet is sterk beïnvloed door het denken van de middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino. Behalve Ierland zijn er geen andere landen in de Europese Unie die een abortusverbod hebben waarop alleen een uitzondering mag worden gemaakt als het leven van de moeder bedreigd is. In de concrete rechtspraak gedurende de laatste twintig jaren is dat verbod enigszins opgerekt, maar de wet is op hoofdlijnen overeind blijven staan. Op het ogenblik ondernemen drie vrouwen voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen een poging het abortusverbod als zodanig op losse schroeven te zetten. De auteur sluit niet uit dat het Hof de vrouwen gelijk geeft, maar volgens haar kan anderzijds uit eerdere rechtspraak worden geconcludeerd dat de EU aan de afzonderlijke lidstaten een eigen vrijheid laat op moreel gebied.(is2m(
In het Scottish Bulletin of Evangelical Theology (jaargang 25, 2007, aflevering 1) schrijft John S. Ross, predikant van de Free Church in Inverness, over ”Claudius Buchanan: Schotlands eerste zendeling onder de Joden”. Claudius Buchanan leefde van 1766 tot 1814 en was afkomstig uit een familie die behoorde tot de Kerk van Schotland. Zijn grootvader was tot bekering gekomen ten tijde van de opwekking van Cambuslang in 1742. Buchanan studeerde in Cambridge, waar hij in contact kwam met Charles Simeon, later een van de oprichters van het Londens genootschap voor de verbreiding van het christendom onder de Joden. In 1797 begon Buchanan als kapelaan van de Oost-Indische Compagnie in Calcutta te werken. Op zeker moment kreeg hij belangstelling voor het lot van de Joden in het Oosten. Buchanan kocht Hebreeuwse handschriften en legde contacten met Joden. Voor het Londense genootschap had Buchanan had verschillende adviezen. Zo vond hij dat het van een interkerkelijke vereniging een anglicaanse organisatie moest worden. Toen dat plan werd gerealiseerd, trokken niet-anglicanen zich terug. Robert Murray McCheyne en anderen startten het Britse Genootschap voor de verbreiding van het Evangelie onder de Joden.
Wie het artikel van Ross heeft uitgelezen, kan zich afvragen waarom Buchanan hier zo veel aandacht als ”pionier” krijgt. Is het louter omdat hij als eerste Schot met Joden gesprekken voerde? En zou zijn streven om het Londens genootschap een exclusief anglicaanse instelling te maken inderdaad aan de Evangelieverkondiging ten goede zijn gekomen?
In Church History (jaargang 76, september 2007) publiceert Mark Weedman, hoogleraar aan Crossroads College in Minnesota, een artikel over ”Hilarius en de homoiousianen”. De titel klinkt als de aankondiging van een specialistisch verhaal voor theologen. Toch is er ook in min of meer gewone taal een les uit te trekken. Het onderwerp van de schrijver zijn de twisten die omstreeks het jaar 350 werden gevoerd over de verhouding tussen God de Vader en God de Zoon. Hoofdpersonen in het artikel zijn de westerse bisschop Hilarius van Poitiers en de oosterse theoloog Basilius van Ancyra. Het artikel laat in het voorbijgaan zien dat kerkelijke synoden bepaald niet altijd op de lijn van de orthodoxie zaten: de geloofsbelijdenis van Sirmium (357) wordt door Hilarius een „godslastering” genoemd.
Hilarius van Poitiers verdedigde dat God de Vader en God de Zoon ”homo-ousios” zijn: van hetzelfde wezen. Maar in zijn boek ”Over de synoden” maakt hij vooral duidelijk dat Vader en Zoon verschillen. Hij verzette zich tegen het zogenoemde modalisme (Vader en Zoon als uitingsvormen van een en hetzelfde) en volgens Weedman heeft Hilarius die benadering gemeen met Basilius van Ancyra. Weliswaar verschilden Basilius en Hilarius in hun Drie-enigheidsleer. Terwijl Hilarius leerde dat Vader en Zoon hetzelfde wezen (homo-ousios) hebben, meende Basilius dat zij gelijkend van wezen (homoio-ousios) zijn. Maar Weedman stelt vast dat zij zich allebei verzetten tegen de modalisten, die Vader en Zoon te weinig van elkaar onderscheidden. En volgens hem maakte Hilarius gebruik van wat door Basilius van Ancyra naar voren was gebracht.
Aza Goudriaan, docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.