Tweevoudig
Diepe dingen moeten verstaan worden uit dit zevende hoofdstuk van Paulus’ brief aan de Romeinen. De apostel beschrijft daar zijn tweevoudige staat, een van de natuur en een van de genade.
In de staat van de genade is een diepe verzuchting van de geest en een droevige klacht over de moeilijkheid over de overblijfselen van de zonde die nog in hem waren. Sommigen menen en vragen zich af of zulke zaken nog plaats kunnen vinden in een kind van God. Want de apostel zegt: „…maar ik ben vleselijk…”De godvruchtigen zullen hun zonden en verdorvenheden niet verkleinen, maar die bekennen, zoals ze inderdaad zijn. Een zondaar kan nooit zo veel zeggen van zijn zonden of hij zegt minder dan de natuur van de zonde meebrengt. Dat is zo, omdat ze opkomt in een eindig mens en begaan wordt tegen een oneindig God.
Paulus zegt van zichzelf dat hij de voornaamste van alle zondaren is. Hier klaagt hij dat hij vleselijk is, tegen de geestelijke wet van God. Dit betekent onheilig, onrechtvaardig te zijn. Dit zegt de apostel van zichzelf, want een mens kan tweeledig vleselijk zijn.
Theodorus Wyckenburgius, predikant te Haarlem (”Rebecca van tweelingen zwanger”, 1658)