Vergeving
In deze gelijkenis zien we een schilderij van een ondankbare dienstknecht en de gestalte van zijn hart. Hoe velen roemen er in de vergeving van hun zonden, wat verzegeld is in hun aangaan aan het heilig avondmaal. Maar ik bid u, welke verzekering heeft men daarvan als men zijn broeder niet vergeeft? Hoe gaat het bij velen: Is men beledigd, hoe onverzoenlijk is men dan?Over het allerminste ongelijk, soms ingebeeld, is men boos op zijn naaste. In plaats van te vergeven, zoekt men zich op zijn broeder te wreken en ziet men uit naar een gelegenheid om het hem betaald te zetten. O, geliefden, indien de hemelse Rechter met u ook zo zou handelen, dat Hij uw zonden wel wilde vergeven maar niet vergeten, ik bid u, zou u daarop de eeuwigheid wel willen afwachten?
Wel, weet dan dat al uw roem van zondevergeving ijdel is als u zich eerst niet met uw broeder verzoent. En mogelijk dat u uw broeder zijn misdaad wel vergeeft om door de wereld als barmhartig geprezen te worden. Is het zo, dan is de deugd aan uw ziel nog niet geheiligd. Wil die vergeving echt waar zijn, dan moet die deugd geen werk der natuur zijn. Zij moet een werk der genade in u wezen, gewerkt door Gods Geest, een vrucht van het geloof en een bewijs van heiligmaking.
Joh. Barueth, predikant te Dordrecht
(De predikende en wonder- doende Christus, 1754)