Het licht van een late herfstzon
Titel: ”De sublieme historische ervaring”
Auteur: Frank Ankersmit
Uitgeverij: Historische Uitgeverij, Groningen, 2007
ISBN 978 90 6554 113 0
Pagina’s: 432
Prijs: € 34,95.
De historicus Huizinga wandelde in de late herfst langs het Deemsterdiep. Hij peinsde over de titel van zijn nieuwe boek over de late middeleeuwen en ineens raakten de late middeleeuwen hem aan door middel van deze nazomerherfstdag. Huizinga hoorde, zag, rook en proefde de late middeleeuwen als een herfsttij waarover nog even in al zijn felheid en glans het hoogzomerlijk licht viel. Hij noemde deze ervaring ”de historische sensatie”. Niet alleen de historicus, ook de middeleeuwer zelf moet hevig en ingrijpend het sterven van deze tijd hebben beleefd.
Frank Ankersmit, hoogleraar intellectuele en theoretische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Groningen, schreef ”De sublieme historische ervaring”, een bewerkte versie (2007) van zijn oorspronkelijk Engelstalige boek (2005) over deze thematiek. Ankersmit noemt de ervaring van Huizinga ”de sublieme historische ervaring”. Zijn boek is een pleidooi voor een afscheid van de afstandelijke, ”wetenschappelijke” benadering van de geschiedenis en een uitnodiging voor een persoonlijk en existentieel verstaan van de geschiedenis.
Derde bron
Ankersmit deelt de opvatting van Spinoza dat wij, naast denken en waarnemen, een derde bron van kennis hebben, de intuïtie. De historische ervaring speelt zich volgens Ankersmit in dit domein af. Dit domein is in de westerse denkgeschiedenis een weinig betreden gebied. We hebben altijd gezocht naar harde, objectieve kennis binnen het eerste en het tweede domein en de intuïtie was een vreemde en gevaarlijke bewoner van dit huis. De historicus zocht naar de harde feiten aangaande het verleden of naar historische wetten en verklaringen.
Ankersmit wil dit derde domein nu juist voor het voetlicht brengen. Zijn gehele denken voorafgaande aan dit boek herbergt in zekere zin reeds dit nieuwe accent. Hij had altijd al aandacht voor de geschiedschrijving als een narratieve of verhalende vorm die dicht bij de romankunst staat, of als een representerende of weerspiegelende vorm die dicht bij de schilderkunst staat. De dichter en de schilder wonen in dit derde domein, en dat domein is volgens Ankersmit mede de omgeving van de historicus (al tellen voor hem ook de ”feiten”).
Naar een nieuwe naïviteit
Ankersmit ziet binnen de filosofiegeschiedenis een veelbelovende opening voor het betreden van dit derde domein bij de twintigste-eeuwse filosoof Richard Rorty. Rorty bekritiseert de westerse accentuering van de twee andere domeinen van de kennis en voor de kennisleer als zodanig. Wij zitten sinds Descartes als het ware gevangen in ons eigen denken over onze kennis van de wereld en zien daardoor de wereld zelf niet meer. Hetzelfde geldt voor de moderne taalfilosofie, die ervan uitgaat dat we gevangenzitten in onze taal over de wereld, waardoor we evenmin de wereld zelf meer echt ervaren. We zijn als bibliothecarissen die zo lang tussen de boeken zitten dat we denken dat de bibliotheek de wereld is. Er is echter een wereld buiten de bibliotheek van de boeken en de woorden: dat is de wereld zelf die we blijkbaar kunnen ervaren. We moeten terug naar een nieuwe kinderlijkheid, naar „het directe en onmiddellijke contact met het verleden dat de historicus op zulke momenten gegeven is.”
Bernardus
Waar vinden we dan wel aandacht voor de ervaring? Ankersmit begint bij Bernard van Clairvaux. Bernard leeft -in de visie van Ankersmit- in een tijd waarin de taal het heilig Woord Gods is en waar de werkelijkheid slechts een afgeleide van is. Dit blokkeert de echte toegang tot de werkelijkheid. Alleen mystici als Bernardus kunnen dan nog bij de ervaring van de echte werkelijkheid komen door middel van hun overstijgen van de taal in de liefdesmystiek van het Hooglied. Vanaf Bernardus springt Ankersmit -via het genoemde citaat van Spinoza- over naar de romantiek als bij uitstek het tijdvak van de historische ervaring. De romanticus Eichendorff schreef in zijn novelle ”Het marmeren beeld” hoe de hoofdpersoon, Florian, aanvankelijk „in een soort leegte leeft, die vereist is voor een historische ervaring.” Hij ondergaat een werkelijke historische aanraking als hij oog in oog staat met een klassiek Venusbeeld en aangeraakt wordt door „een wonderlijk spooksel van ruimte en tijd: eenmalige verschijning van een zo dichtbij mogelijke verte.”
Behalve de romantiek noemt Ankersmit enkele historici: Johan Huizinga, Jacob Burckhardt, Simon Schama, die allen als het ware de huid van de tijd aanraken en evoceren. Ten slotte vermeldt hij de filosoof Walter Benjamin, vanwege diens gebruik van het woord ”aura” met betrekking tot het verleden: de geschiedenis heeft letterlijk een ”uitstraling” -een tijdgeest- die ik kan voelen. Dit alles brengt Ankersmit tot een wending naar wat hij noemt een ”romantische geschiedtheorie”. Deze romantische geschiedtheorie van de ervaring is volgens hem het veiligst in handen van de conservatieve mens, omdat die bij uitstek gericht is op het verleden zelf.
Mystiek
Als ik dit boek lees, dringt zich de gedachte aan mij op dat Ankersmit een wending maakt naar een seculiere mystieke theorie van de geschiedenis. Hij ontkent dit op enkele plaatsen in zijn boek: „Dit wil niet zeggen dat we nu in het domein van de mystiek zijn beland.” Tegelijk spreekt hij op één plaats, in strijd met de geciteerde woorden, wél van mystiek: „Het is een mystiek die ons niet op afstand van de werkelijkheid plaatst maar er midden in en zo in feite juist de krachtigste ontkenning is van de mystiek.”
Ik meen dat Ankersmit -inderdaad: net als vele romantici- een aardse of immanente mystiek van de geschiedenis voorstaat. De gestalte is die van de mystiek, het voorwerp dat van de aardse historische werkelijkheid. Deze typering wordt mijns inziens bevestigd door vrijwel alle bronnen van Ankersmit zelf: Bernard van Clairvaux, Huizinga (die, zoals ik in ”Gedenkstenen in de Jordaan” heb geprobeerd aan te tonen, vakmatig en persoonlijk te verstaan is als een mystieke gestalte), de typisch mystieke ’leegte’ waarin Eichendorffs Florian verkeert en het niet onbelangrijke gegeven dat sommige moderne mystici zich beroepen op Spinoza’s notie van de natuur als goddelijke essentie. De conservatief is hier bij uitstek de seculiere mysticus.
Inconsequent
Als mijn interpretatie van Ankersmit juist is, dan wil ik hier twee opmerkingen bij maken.
Ten eerste: Ik ben het in hoge mate eens met zijn pleidooi voor een nieuwe aandacht voor de historische ervaring en een persoonlijke en existentiële wijze van omgaan met de geschiedenis.
Ten tweede: Ik zou zelf een andere weg hiernaartoe kiezen: de grote klassieke christelijke traditie. Binnen de joods-christelijke traditie heeft de godservaring altijd een grote rol gespeeld. Binnen deze traditie is een alternatief gebouwd voor de absolute, zekere kennis van het antieke en het moderne denken. Weten is een bescheiden soort kennen. Binnen deze visie is de ervaring ook te plaatsen. Sporen hierin zijn, bijvoorbeeld, te vinden bij Pascal, Kierkegaard, in de commonsensefilosofie van Thomas Reid en bij William Alston in zijn boek ”The Philosophy of Religious Experience”. De aanraking Gods is het begin van het geloof en het geloof is het vertrekpunt van het denken, zien en ervaren. Omdat God eeuwig is, kan ik ook de tijd soms overstijgen en iets van het verleden of de toekomst zien. Ik begrijp niet dat Ankersmit deze traditie vrijwel geheel negeert. God en het Woord lijken bij hem buiten de echte werkelijkheid te vallen. Als de ervaring voor hem zo essentieel én zo kwetsbaar is, wat legitimeert dan Ankersmits kritiek op of de ontkenning van de ervaring van God? Deze kritiek heeft de scherpte van het ontleedmes van uitgerekend de rationele traditie -Immanuel Kant- die hij bevecht. Merkwaardige inconsequentie voor zo’n erdudiete geest!