Zalig
Het moet ons troosten wanneer vrome vrienden en goede bekenden sterven. Dan mogen we in zo’n geval bedroefd zijn en wenen, want dat is de natuur van de mens. We zien dit ook op diverse plaatsen in Gods Woord. Abraham beweende zijn lieve Sara, Maria weende over de dood van haar broer Lazarus, ja, Jezus weende zelfs (zie Johannes 11). Onze droefheid moet echter wel gematigd zijn. En dat niet alleen omdat het de Heere belieft en wij verplicht zijn ons aan Zijn wil te onderwerpen. Want wij moeten niet slechts zien op ons verlies, wat wij missen, maar ook op het geluk van hen die in de Heere sterven, wat zij genieten. Zij kunnen niet tot ons wederkeren, doch zouden ook niet willen. Zouden wij hen wat zij nu genieten om ons verlies misgunnen, daar zij slechts zijn voorgegaan?Wanneer de dood en het graf ons met hun vervaarlijke gezichten voorkomen, zo moeten wij niet blijven staren op het sterven. Want de kwaadaardigheid die in de dood was om ons te verderven en ons in de tweede dood te werpen, is door onze gezegende Zaligmaker weggenomen. De dood kan niet meer doen dan wat misbaar maken, het lichaam in het graf slepen en vrienden en bekende ontstellen. De verdoemende prikkel is echter kwijt en de ziel wordt tegen alles in gevoerd in de hemelse gelukzaligheid om zijn kroon neer te leggen voor het Lam.
Florentius Costerus, predikant te Hoorn (De Geestelijke Mensch, 1687)