Het recht op ongeloof
De dramatische gebeurtenissen van 11 september 2001 markeren voor velen het moment waarop de ogen open gingen voor het andere gezicht van de islam. Dat gold niet alleen westerlingen, maar ook sommige moslims. Zoals de voormalige VVD-politica Ayaan Hirsi Ali, die zich vanaf dat moment af ging vragen hoe Allah zoiets afgrijselijks kon willen.
Een andere moslim wiens geloof aan het wankelen werd gebracht door de instortende torens is Ehsan Jami, PvdA-raadslid in Leidschendam-Voorburg. Hij greep de datum van 11 september aan om het Centraal Comité voor Ex-moslims op te richten.De afgelopen maanden deed Jami van zich spreken door zich in de media -opnieuw evenals Hirsi Ali- laatdunkend uit te laten over de religie die hij de rug heeft toegekeerd. Hij noemde de islam een achterlijke godsdienst en vergeleek de profeet Mohammed met Osama bin Laden en Saddam Hoessein. Wie zich de moord op Theo van Gogh en de Deense cartoonrellen nog herinnert, begrijpt meteen dat dit uiterst explosieve uitspraken zijn.
Nadat het raadslid begin augustus door drie jongens in elkaar werd geslagen, is de belangstelling voor hem alleen maar toegenomen. Intussen volgt hij met zijn jongste plannen opnieuw de sporen van Ayaan: hij werkt nu aan een film over homoseksualiteit in de islam. Ook hiermee strijkt hij zijn ex-geloofsgenoten tegen de haren in.
Is het verstandig wat Jami doet? Had hij zijn verleden niet beter stilzwijgend achter zich kunnen laten? Wat voor hem zwaar weegt, zegt hij, is dat ex-moslims naar buiten moeten kunnen treden zonder bedreigd te worden. Hij wil zich sterk maken voor het recht op ongeloof en, meer nog, het recht op geloofsafval.
Maandag kwam er echter een vervelende streep door zijn rekening. Juist de dag voor Jami met zijn comité naar buiten zou treden, zocht een andere groep ex-moslims de publiciteit. Nota bene vanuit een moskee lieten ze weten dat je best je geloof kunt verlaten zonder meteen op straat gemolesteerd te worden. Had Jami die bedreigingen niet over zichzelf afgeroepen door zijn provocerende uitspraken? Tussen de regels door was dat de kritiek van zijn ex-geloofsgenoten.
De acties van de twee groepen afvallige moslims illustreren het dilemma dat sinds de moord op Van Gogh het publieke debat heeft beheerst: de controverse tussen vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. En hoewel Mohammed B. met zijn daad één persoon het zwijgen heeft opgelegd, was het effect averechts: het kwetsend bespotten van de islam lijkt juist toe te nemen. Jami doet daar niet alleen aan mee, hij schiet er ook in door. Zijn pleidooi voor tolerantie verliest aan geloofwaardigheid doordat hij tegelijkertijd weinig begrip toont voor andersdenkenden. Hij verwart de vrijheid om niet langer te geloven met het recht om te beledigen.
Ook christenen moeten voorzichtig zijn met het hanteren van het wapen van de spot. Een vals geloof mag, ja moet bestreden worden en daar is bij de islam zeker ook aanleiding toe. Spot is daarbij niet verboden, maar niet altijd raadzaam. De grens met het belachelijk maken en kwetsen van mensen is snel gepasseerd, terwijl er nog zo veel andere nuttige wapens zijn.