Tegen de revolutie de moraal
De overheid mag zich gelukkig weer bemoeien met de moraal, aldus André Rouvoet . Maar waar ligt de balans tussen de gewenste bemoeienis en de noodzakelijke terughoudendheid? De christelijk-sociale traditie heeft volgens hem een actueel antwoord.
Was het tien jaar geleden not done om in de politiek over moraal te spreken, vandaag de dag roepen politici en beroepsbeoefenaars om het hardst om ingrijpen van de overheid tegen de ontspoorde moraal. Of het nu gaat om opvoeding, levensstijl, respect op school en op straat of om verloedering op televisie: men verwacht moreel leiderschap van de overheid. Een revival van de moraal.Daarmee is een belangrijk taboe doorbroken. Moraliseren was sinds de jaren zestig uit de mode. Traditioneel gemeenschapsdenken maakte plaats voor het ik-tijdperk, gekenmerkt door echtscheidingen, afnemende sociale cohesie en een sterk geprivatiseerde moraal. In de jaren negentig voerde de protestgeneratie met de macht van commercie en politiek deze culturele revolutie door tot in de haarvaten van de samenleving.
Het resultaat was een antiautoritaire en hedonistische mentaliteit die haar zwakte bewezen heeft: ze had geen weerwoord tegen gebrek aan elementaire morele zelfbeheersing op straat, school, of in de top van het bedrijfsleven. Ook in de confrontatie met afwijkende culturele identiteiten van immigrantengroepen stond zij met lege handen: nieuwkomers moesten zich wel aanpassen, maar waaraan eigenlijk? Aan de ”typisch Nederlandse” gedoogcultuur ten aanzien van seks, drugs(&(rock ’n roll? Aan de normen en waarden van tv-programma’s als De Gouden Kooi of Temptation Island? Morele verlegenheid alom.
Sociale samenhang
Dat we die verlegenheid nu voorbij zijn, laat zich begrijpen tegen de achtergrond van de hervorming van de verzorgingsstaat, die de culturele revolutie mede mogelijk maakte: het fijnmazige economische vangnet stelde mensen in staat zich onafhankelijker ten opzichte van hun sociale omgeving te ontwikkelen. Investeren in duurzame (familie)relaties diende niet langer een ’overlevingsdoel’, maar eerst en vooral het persoonlijke geluk. Nu echter omwille van de betaalbaarheid ingrijpende sociaal-economische hervormingen zijn doorgevoerd, komt de persoonlijke en onderlinge verantwoordelijkheid van burgers weer centraal te staan.
Mede vanwege het risico van doorslaan naar een eigenverantwoordelijkheidsideologie nopen deze veranderende sociaaleconomische en maatschappelijke omstandigheden tot de noodzaak van werken aan sociale samenhang. Daar hoort een morele hervormingsagenda vanzelfsprekend bij: zonder gemeenschappelijke normen en waarden kan sociale samenhang niet tot bloei komen. Mensen willen weten waarop ze elkaar kunnen aanspreken: mag ik er iets van zeggen als de kinderen van mijn buren overlast op straat bezorgen? Mag een leraar ouders aanspreken op het feit dat zij hun kinderen ongezonde voeding geven? Hebben we iets te zeggen over wat er via de (commerciële) televisie over ons wordt uitgestort?
Moreel kapitaal
In het christelijk-sociale denken staat voorop dat de overheid een terughoudende rol dient te hebben en niet zonder meer gerechtigd is morele overtuigingen op te leggen. Kern van het antirevolutionaire denken in termen van soevereiniteit in eigen kring is dat de staat een eigen kring vormt, die ze niet mag doen uitdijen ten koste van de vrijheid van de overige levenskringen. Veeleer is het zijn taak om eigen initiatief en verantwoordelijkheid van burgers binnen hun verschillende levenskringen te ondersteunen. Maar waar sprake is van verzwakte samenlevingsverbanden en dito morele vitaliteit, zijn politiek en overheid wel geroepen richting te geven aan de opbouw van nieuw moreel kapitaal, kortom: tot moreel leiderschap.
Op het beleidsterrein van Jeugd en Gezin valt dit goed te illustreren. Zo bieden gemeenten opvoedondersteuning aan om ouders te faciliteren om hun taken beter te kunnen uitvoeren. Wanneer ouders daartoe niet in staat of bereid blijken te zijn, kan sprake zijn van verdergaande bemoeienis in de vorm van (vrijwillige) hulpverlening. Pas bij (dreigende) schade voor het kind kan de overheid ingrijpen in het ouderlijk gezag, bijvoorbeeld via een door de rechter uit te spreken kinderbeschermingsmaatregel.
De overheid mag zich niet lichtvaardig bemoeien met de opvoeding. Daarom ga ik ook niet zomaar mee met lokale bestuurders die louter vanwege overlast kinderen uit gezinnen willen weghalen om ze in een internaat te plaatsen. Het moet niet gaan om het overnemen van verantwoordelijkheden, maar om het toerusten tot verantwoordelijkheid.
Slappe knieën
Waar de christelijk-sociale traditie ons voor wil behoeden, is dat de overheid bij alle roep om moreel ingrijpen verantwoordelijkheden gaat overnemen die principieel in de samenleving thuishoren. Het concentreren van taken en bevoegdheden van andere samenlevingsverbanden bij de overheid is immers eerder een verzwakking dan een versterking van de sociale cohesie.
Maar de christelijk-sociale traditie behoedt ons ook voor slappe knieën, als noodzakelijk spreken en handelen gericht op moreel herstel de overheid op verwijten van betutteling of zedenmeesterij komt te staan. Dan is het van belang dat de verantwoordelijke politieke en maatschappelijke leiders de rug recht houden en moreel leiderschap tonen. Tegen de achtergrond van de revolutie van de achterliggende decennia ligt hier een belangrijke uitdaging voor de hedendaagse ’antirevolutionaire’ politiek.
De auteur is minister voor Jeugd en Gezin. Hij schreef deze bijdrage ter gelegenheid van het Christelijk-Sociaal Congres dat vandaag wordt gehouden.