Wassend water en zondag 10
F. van Holten
bespeurde een zekere tegenstrijdigheid in de berichten over de recente watersnood in Duitsland. In het commentaar ”Water” op de voorpagina van het RD van donderdag 15 augustus wordt terecht gewezen op de ernst van de watersnood. Ik acht overigens het woord ”wateroverlast” hier beslist onvoldoende, gezien de ernst van dit alles. Uitgebreid wordt ingegaan op allerlei mogelijke oorzaken, zoals klimaatverandering enz. Er wordt op gewezen dat wij mensen allerlei zaken niet in de hand hebben en dat ook de moderne mens met al zijn middelen machteloos staat onder zulke extreme omstandigheden. Dit alles is wel waar, maar naar mijn mening niet voldoende, omdat de kern niet wordt gepeild.
In de bijlage Accent van zaterdag 17 augustus komt een geheel ander geluid tot ons: ook water komt van boven, en alle weer is Gods weer! In de bijlage wordt een voorzichtige poging gedaan in alle weersomstandigheden de hand van God en Zijn eeuwige kracht te zien. Daar spreekt toch een heel andere geest uit dan uit het commentaar van 15 augustus. Dus: tegenstrijdigheid in de voorlichting. Die treffen we ook aan in het RD van woensdag 21 augustus. Op de voorpagina onderaan het commentaar: ”Chaos”, dat net als het commentaar van 15 augustus wel feitelijk juist is, maar naar mijn gedachte te veel blijft steken in constateringen. Inderdaad was er een chaos op de weg, bij de Spoorwegen. Als God blaast in onze technische verworvenheden blijft er van ons fijnmazige economische en vervoersnetwerk niet veel meer over. We zijn er bij zulke omstandigheden toch niet mee klaar om louter te wijzen op het kanaliseren van rivieren, achterstallig onderhoud bij de NS en de manier van afwatering.
Wie vervolgens omslaat naar pagina 2 vindt opnieuw de eerder door mij genoemde tegenstrijdigheid. Door de kerkredactie wordt ons meegedeeld dat ds. Holger Herfurth uit Wittenberg de watervloed aldaar „een waarschuwing van God” noemt. Weliswaar wijst ook hij op de menselijke verantwoordelijkheid in het omgaan met de schepping, maar hij noemt ook het wezenlijke: het zien van Gods hand in dit alles, tot waarschuwing. En de lutherse bisschop van Saksen, Axel Noack, heeft het over „een waarschuwingssignaal uit de hemel. Al dit water wijst onze zonden aan, de zonden van ieder persoonlijk, maar ook de hemeltergende zonden van ons land.” Dat is een duidelijk geluid van een lutherse bisschop. Wellicht hadden we dat van zulke personen niet verwacht, maar we nemen er met diepe instemming kennis van dat althans dit aspect van de watersnood wordt verstaan, en dat wordt gewezen op Gods hand.
Het zal duidelijk zijn dat tussen de beide commentaren van 15 en 21 augustus enerzijds en de overige berichtgeving anderzijds een grote mate van tegenstrijdigheid bestaat. We zijn heel blij met het RD, en we willen er ook zuinig op zijn. Het RD is toch voor velen een ”smaakmaker”, die de meningen van velen mede bepaalt.
En juist daarom doet die tegenstrijdigheid ons niet alleen pijn, maar verontrust ze ons ook diep. Het zal zeker de bedoeling van de geachte schrijver van de commentaren niet geweest zijn, maar op mij komen ze veel te vlak over. Zouden bedoelde commentaren werkelijk hebben misstaan in De Telegraaf of in het Algemeen Dagblad? Wat gemist werd, is de uitdrukkelijke verwijzing naar Gods hand in dit alles. De christen belijdt tenslotte maar niet een Hogere Macht, maar de Levende God, de almachtige Schepper en Onderhouder van hemel en aarde. Die God, Die spreekt in alle omstandigheden. Wanneer dat besef verflauwt of zelfs geheel verdwijnt, is er fundamenteel iets heel ernstigs aan de hand. We zijn geseculariseerd tot in ons taalgebruik toe als we zeggen dat ”het” regent, terwijl we in psalm 104:7 zingen dat het God is die de regen geeft uit Zijn hoge zalen. En we zeggen dat ”het” onweert. Mis! Het is naar Psalm 29 de God der ere Die dondert.
Een geheel andere wijze van benadering. In de ”Gezinsgids” van 22 augustus las ik met grote instemming een artikel van prof. dr. A. Th. van Deursen over prins Willem III. De hooggeleerde schrijver wijst daarin op het grote belang van het opmerken van Gods leiding in de geschiedenis. Hij zegt ook waardering te hebben voor het werk van Abraham van de Velde, ”Wonderen des Allerhoogsten”. Niet vele beroepshistorici zullen hem dat nazeggen, maar hij doet het. Het heeft onze achting voor hem alleen maar doen toenemen. Deze zaak was voor mij te belangrijk om ze stilzwijgend te laten passeren. De grote vraag is: Zien we Gods hand nog? En zo niet, wat hebben we dan eigenlijk nog over? Hebben misschien lutheranen uit Duitsland daar meer kijk op dan wij, gereformeerde belijders?
De auteur is kerkhistorisch publicist.