Komen
Er is niet meer te doen dan tot God in Christus te naderen. Hij heeft daartoe de grote reis gemaakt om tot ons te komen. Wij hebben die oneindige kolk van voldoening aan de gerechtigheid niet te passeren. Wij hebben ook de hoogte van de goddelijke Majesteit, voor zover Hij tegen ons vertoornd is, niet op te klimmen. Wij zouden noodzakelijk in die poel vallen, die beneden ons is.
Daarom is het niet ons doen, maar het heeft de Heere behaagd tot ons te komen in ons vlees en die onmetelijke kolk van gerechtigheid op te vullen door de oneindige verdienste en het lijden van Zijn Zoon in ons vlees. Nu nodigt Hij ons, Hij verzoekt ons, Hij smeekt ons tot Zijn Zoon te komen en zo het leven te hebben. Wij zijn niet gekomen tot de berg Sinaï, die van vuur en bliksem brandde. Met zo’n God moesten wij van doen hebben, ja, met een verterend vuur in plaats van een genezende zon der gerechtigheid. Wij zijn echter gekomen -en dat is het eeuwige wonder der engelen- tot de berg Sion. Wij zijn gekomen om burgers te worden van de stad Gods en medeburgers van de zalige engelen en verheerlijkte geesten. Wij zijn gekomen om vrede en verzoening met Hem te hebben, Die onze rechter was. Wij moeten komen tot Jezus, de Middelaar van het nieuwe verbond.Hugo Binning, predikant in Schotland (”De ware gemeenschap met God”, 1741)