Ontslag en zorg
Aanbod noch diepgang van de juridische artikelen doet vermoeden dat we midden in de vakantieperiode zitten. Het idee om deze ”vakantie-Focus” te vullen met wat luchthartige stukjes uit de losse pols moest dan ook worden prijsgegeven; er moest gewoon voor worden gewerkt.
Over werk gesproken: het Nederlands Juristenblad (profs. C. Jansen en C. Loonstra) blikt terug op een eeuw Wet op de arbeidsovereenkomst, hetgeen de auteurs onder meer tot de conclusie brengt dat het ontslagrecht, hoewel altijd goed voor politieke fuzz, desalniettemin een „rustig bezit” blijkt. In 1907 is deze wet in werking getreden, voornamelijk dankzij de inspanningen van prof. H. L. Drucker. Het arbeidsrecht van dat moment was „de natie onwaardig” en legitimeerde de exploitatie van de ene mens door de andere. Het beginsel van ”contractsvrijheid” leidde tot uitzuiging van de partij die haar arbeidskracht wel moest verkopen, wilde zij niet verhongeren. Het ontwerp voorzag daarom in bescherming en zekerheid van de arbeider.De wet in kwestie kenmerkte zich door open normen als „goed werkgever.” Dit is juist de reden dat deze wet nog steeds opgeld doet: door deze formulering wordt de wet niet achterhaald door voortschrijdende maatschappelijke ontwikkelingen, maar kan via invulling van de open normen door de rechtspraak daarmee gelijke tred worden gehouden.
De progressief-liberaal Drucker had te kampen met zowel conservatieven als (paradoxaal) socialisten. De eersten verweten hem staatssocialisme door de wetgever in te laten grijpen in privaatrechtelijke verhoudingen. Het argument daartegen was dat juist het laten voortbestaan van misstanden een vruchtbare voedingsgrond vormde voor socialisme. Dat dit argument juist was, bewees het protest van de socialisten: zij vlogen Drucker in de haren omdat zijn wet „de klassenstrijd deed uitdoven.”
De grondslag van de wet (ongelijkheidscompensatie) doet nog steeds opgeld. Ondanks hogere opleiding en toegenomen mondigheid blijft de werknemer nog altijd juridisch en economisch afhankelijk van de werkgever. De conclusie is dan ook dat de wet relatief ongeschonden kan blijven, maar dat een kleine facelift op zijn plaats is, onder meer de toegenomen diversiteit van werkers (freelancers, zzp’ers etc.) indachtig.
In het Advocatenblad wordt de opgelaten luchtballon over het tweemaal kunnen vervolgen van een verdachte bij de ontdekking van ’nieuw’ bewijs door mr. J. M. Jansen neergehaald, in navolging van een reactie van de Hoge Raad. Het pleidooi voor afschaffing van de (wettelijke) regel ”ne bis in idem” gaat voorbij aan twee zaken. Ten eerste is dit gebod niet uitsluitend opgenomen in het belang van de verdachte, maar ook ter ordening van de samenleving. Daarnaast wordt eraan voorbijgegaan dat het voorstel zowel juridisch als politiek „volstrekt onhaalbaar” is, omdat (zoals de Hoge Raad al liet weten) afschaffing van het beginsel zal stranden op een ander mensenrechtenverdrag (IVBPR) dat ook het ”ne bis in idem”-beginsel bevat en dat op grond van de Grondwet boven de Nederlandse wet gaat.
Het NJB van eind juni wijdt een special aan het gezondheidsrecht. Prof. Hubben voert daarin een pleidooi voor meer strafrechtelijk optreden in de gezondheidszorg. Het OM zou zich veel te afzijdig houden in medische zaken. En als het al tot optreden komt, kenmerkt dit zich door wisselvalligheid, gebrek aan medische deskundigheid, maar vooral aan empathie met het medische metier.
In het strafrecht zelf is reeds sprake van verruiming voor aansprakelijkstelling van individuele medici (door verhoging van strafmaxima en door introductie van strafbaarstelling bij „roekeloosheid” en dus niet meer beperkt tot opzet), maar ook door verbreding van de mogelijkheden om zorginstellingen zelf aan te pakken in geval van verwijtbaar nalaten.
De auteur vraagt zich af waar het OM in de praktijk blijft. Een enkele keer vindt strafrechtelijke vervolging plaats, maar dit valt weg tegen de vele gevallen waarin men zich afvraagt waarom het OM niet alert is (bijvoorbeeld de zaak-Millecam). Bovendien is vervolging in de gevallen waarin het OM wel optreedt, kwestieus - zoals het opsluiten en vervolgen van de arts Vencken voor handelen dat „tegenwoordig onder palliatieve sedatie zou worden gerangschikt.”
Omdat het OM niet bijster geïnteresseerd is in de vervolging van alternatieve genezers en evenmin in die van ziekenhuizen of instellingen, kan de indruk ontstaan dat het gemakkelijker is de laag in de zorghiërarchie geplaatste medewerker als doelwit te nemen, in plaats van onderzoek te doen naar de aansprakelijkheid van de bestuurlijke context waarin medisch falen kon plaatsvinden (vergelijk de zaak-Savanna). Dat zou echter vele malen effectiever zijn.
Het lijkt erop dat het OM onder het mom van eigentijdse begrippen in het meerjarenplan tot uitdrukking brengt dat het medisch circuit primair zelfregulerend moet zijn en het OM slechts sluitstuk vormt. Slachtoffers moeten het dus maar uitzoeken en staan als gevolg van de systematiek van de Wet BIG daardoor in de kou. Het OM zou het derhalve tot zijn beroepseer moeten rekenen enkele stevige piketpalen te slaan richting de buitennorm. Enkele representatieve zaken met een sterk normatieve uitstraling zouden daarvoor voldoende zijn.
Mr. A. Klaassen is advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.