Verbeelding kan kerk wervend maken
Dr. Herman Paul deed enige tijd onderzoek in Amerika. De kerken in Nederland kunnen volgens hem veel leren van -orthodoxe- christenen aan de andere kant van de oceaan. Die zitten minder vast aan tradities en denkschema’s.
Vijf mannen, uit vier werelddelen, op het terras van een theologisch instituut. Ze naderen het einde van hun studieverlof, hier in de Verenigde Staten. Straks vliegen ze terug, elk naar hun eigen kerk en universiteit. Wat zouden ze in hun koffer willen stoppen? Wat voor inspiratie hebben ze opgedaan in de VS?„Ik ben ontroerd door het oecumenische gesprek”, zegt de een. „Door het hoge niveau van de Bijbelwetenschappen”, zegt een ander. „En jij”, vraagt mijn buurman, „wat zou jij willen meenemen?” „Verbeelding”, zeg ik.
Verbeelding? Wat is dat voor een rare term? In de inhoudsopgave van mijn catechisatieboekje, vroeger, kwam wel de Bijbel voor, misschien ook oecumene, maar zeker geen verbeelding. We spreken in de kerk over bekering, heiliging, navolging - niet over verbeelding. Toch?
„Ik vraag mij af”, vertel ik mijn collega’s, „waarom ik dit jaar zo veel plezier beleefd heb aan christelijke boeken. Hoe het komt dat ik zo enthousiast ben geworden over sommige theologen. Of waarom een aantal kerken -niet in Princeton, maar wel in New York- mij keer op keer heeft geraakt. Zou het komen door hun verbeeldingskracht?”
Verbeelding is iets anders dan het bedenken van nieuwe dingen. Natuurlijk komen aan een theologisch instituut ook mensen langs die roepen dat er nieuwe winden moeten waaien, nieuwe bezems moeten vegen - erg vermoeiend allemaal. Nee, wat mij raakt, is misschien wel fris in haar gedaante, maar door en door orthodox in haar boodschap.
Verbeelding is ook iets anders dan het vastklampen aan oude dingen. Natuurlijk leeft de kerk in continuïteit met haar verleden. Maar mensen die roepen dat al het nieuwe een bedreiging is - ook dat is vermoeiend. Wat mij raakt, is een christelijke orthodoxie die je op doet kijken, die je ogen doet glinsteren, die je verrast laat uitroepen: „Zo kan het dus óók!”
Onvruchtbaar
Mijn onderzoek in Princeton gaat over religieuze bewegingen die begonnen met een droom, met een originele gedachte, met een daad van verbeelding. Denk aan Abraham Kuyper, met zijn grootse visioen van het calvinisme als wereldhistorische macht. Maar in elk van de bewegingen die ik bestudeer, doofde op den duur de verbeelding, stierf het visioen, verhardde het regime en lapten jongeren ten slotte de boel aan hun laars.
Sommige orthodoxe christenen in Nederland lijken het gevoel te hebben ook in zulke tijden van stagnatie te leven. Of deze sombere analyse terecht is, valt te betwijfelen. Wel treft mij soms een zekere gelijkenis tussen de onvruchtbare tegenstellingen die ik in mijn onderzoeksmateriaal tegenkom en die waar deze Nederlandse christenen mee worstelen.
Neem de polarisatie rond het religieuze verleden. Het is opvallend dat traditievorming met een kleine t -een proces dat teksten, voorbeeldfiguren en religieuze praktijken uit het verleden een steeds groter gezag toekent- vaak haar eigen tegenhanger oproept: een bewuste afkeer van het verleden. Mensen kunnen zó hameren op continuïteit tussen vroeger en nu, dat een volgende generatie van de weeromstuit het verschil beklemtoont.
Ik noem deze tegenstelling onvruchtbaar, omdat een welles-nietesconfrontatie (”Calvijn zegt het!” tegenover ”Calvijn kan me wat!”) doorgaans alleen verliezers kent. Zolang welles en nietes elkaar in wederzijdse afkeer gevangen houden, zien ze aan meer constructieve visies voorbij.
Andere onvruchtbare tegenstellingen? Ik denk aan die tussen tijdloos en tijdgebonden, tussen waarheid en verandering en tussen universele regels en normloosheid. Dit zijn erfenissen van de verlichting die christelijke orthodoxie meer in de weg zitten dan op weg houden.
Theater
Wat mij inspireert, leg ik mijn collega’s op het terras uit, zijn mensen die aan zulke tegenstellingen voorbij weten te gaan. Mensen die in een daad van verbeelding -in een origineel boek, of met de handen uit de mouwen- laten zien hoe christelijke orthodoxie er zónder deze tegenstellingen kan uitzien. In de VS ben ik daarvan fraaie voorbeelden tegengekomen.
Neem Samuel Wells, auteur van een fascinerend boek dat voortbouwt op Calvijns beeldspraak van de wereld als ”theatrum gloriae Dei” (theater van Gods glorie). In theatertermen nadenken over geloofsgehoorzaamheid: dat is verrassend, maar erg bruikbaar voor wie gewend was gehoorzaamheid met strenge regels te associëren.
Of neem Richard Hays, die het continuïteit/verschil-dilemma van hierboven -zijn onze vragen dezelfde als die van christenen vroeger?- oplost met de beeldspraak van het verhaal. We leven allemaal in hetzelfde verhaal, zegt Hays, maar op pagina 781 ziet het verhaal er anders uit dan op pagina 429.
Nee, het gaat mij niet om specifieke voorbeelden: er zijn redenen genoeg om van mening te verschillen met Wells en Hays (of met Miroslav Volf, Craig Bartholomew en Kevin Vanhoozer, auteurs die allemaal meegaan in de koffer). Wél gaat het mij om hun verbeeldingskracht, om hun creatieve pogingen het denken van orthodoxe christenen te zuiveren van typisch moderne tegenstellingen.
Daarom: verbeelding op nummer één. Inzicht om te onderscheiden tussen christelijke orthodoxie en de denkschema’s die zij hanteert. Moed om hetzelfde anders te zeggen. Inspiratie om trouw en nóg trouwer te zijn aan het Woord. Al die christenen die hopen op zo’n duidelijke, aanstekelijke, postverlichte orthodoxie - wie wijst hen de weg?
De auteur verruilt deze zomer het Center of Theological Inquiry in Princeton voor een docentschap geschiedfilosofie aan de Universiteit Leiden.