Italiaanse democratie mag wel wat kosten
ROME - De Italiaanse politiek is als een bedrijfstak die werk biedt aan honderdduizenden mensen en waar miljarden in omgaan.
Democratie kent geen prijs. Deze uitdrukking is Italië op het lijf geschreven, gezien de exorbitant hoge kosten die aan zijn constitutionele instellingen zijn verbonden. Alleen al de Kamer van Afgevaardigden overschrijdt dit jaar de kostengrens van 1 miljard euro. Dat is ongeveer twee keer zo hoog als het Duitse parlement en twaalf keer zo hoog als het budget van het Spaanse parlement. Het aantal afgevaardigden is met 630 personen weliswaar fors en de salarissen zijn hoog (maximaal 16.000 euro per maand), maar daarmee gaat een miljard niet op.Een forse punt uit de taart krijgt het personeel, inclusief de gepensioneerden (bijna 440 miljoen). Niet minder dan 2000 mensen werken er bij de Kamer, veelal boden en archiefmedewerkers, die overigens gekleed zijn in een fraai kostuum met de Italiaanse driekleur op de revers. Maar er zijn bijvoorbeeld ook kappers in dienst -twaalf man- en tachtig koks en obers in het Kamerrestaurant.
Ook ex-parlementariërs kosten de Italiaanse belastingbetaler veel geld. Zij genieten van een zeer genereus pensioen. Wie eenmaal 913 dagen parlementariër is geweest, heeft recht op een goed pensioen voor een lang deel van zijn leven. Veel Italianen maken nauwelijks een grap als ze voorspellen dat er eind december 2008 weer nieuwe verkiezingen zullen worden uitgeschreven. „Dan is het parlement 913 dagen aan het werk geweest.”
In het grootboek van de Kamer staan verder nog kosten voor de aanschaf van allerlei goederen, zoals papier en pennen (180 miljoen). ”Transport” staat voor 36 miljoen in de boeken - voor al de vliegreizen eersteklas die de parlementariërs uit alle hoeken van het land moeten maken naar de Kamerzittingen in Rome. Ook wie met zijn of haar gezin in Rome woont, voert vliegreizen op (gemiddeld 16.500 euro per jaar). Vliegen is hoe dan ook een hobby van Italiaanse regerings- en Kamerleden. De ministerraad beschikt over dertien vliegtuigen. Onder andere om, zoals vorig jaar, de minister van Milieu en de fractievoorzitter van de Groenen te vervoeren naar de klimaatsconferentie in Nairobi. Verspilling en moraal zijn in Italië geen kwestie van rechts of links.
Behalve over een geldverslindend Huis van Afgevaardigden heeft Italië een Senaat (315 leden) met een gat in de hand. Naar deze instelling stroomt jaarlijks meer dan een 0,5 miljard euro. Dan is er nog het hof van de president. Het Quirinaal, genoemd naar de historische Romeinse heuvel waarop het presidentieel paleis staat, biedt werk aan maar liefst 1100 personeelsleden, onder wie 45 chauffeurs, 11 koks en 59 handwerkslieden. En dat is nog exclusief 300 militairen. Ter vergelijking: het hof van de Britse koningin beschikt over de helft minder. Dat blijkt ook uit de kosten: 217 miljoen euro (Italië) versus 56 miljoen euro (Verenigd Koninkrijk). En dan is er natuurlijk de president zelf, een voormalige communist van de harde lijn, die jaarlijks ruim 200.000 ton krijgt overgeschreven.
Aan de belangrijkste constitutionele instellingen (parlement, presidentschap, constitutioneel hof) hangt een gezamenlijk prijskaartje van bijna 1,8 miljard euro. Daarmee zijn de totale kosten van de democratie echter nog niet in kaart gebracht. Het Europees Parlement, waar Italië 78 vertegenwoordigers heeft, kost ook nog een aardige cent. Een Italiaanse Europarlementariër verdient jaarlijks 150.000 euro en is daarmee in Europa het best af. Een Nederlandse Europarlementariër moet het doen met zo’n 67.000 euro.
Ook naar de lagere politieke niveaus wordt flink wat geld gepompt. Het Italiaanse systeem is opgedeeld in twintig gewesten. Daaronder vallen 110 provincies. Dan komen de gemeenten (8102 stuks, het aantal is de laatste decennia uitgebreid). Al die raden - provinciaal, gewestelijk, gemeentelijk- met hun voorzitters, burgemeesters, commissarissen en wethouders, worden fulltime door de overheid bekostigd. Daartoe behoren ook de deelgemeenten, ook wel „parlementjes” genoemd. Deze deelgemeenten beschikken over een eigen bestuur met wethouders.
Het hoofd van de deelgemeente Palermo verdient 4750 euro en heeft een auto met chauffeur. Waar minder gul met gemeentegeld wordt gestrooid, vinden ’kleine parlementariërs’ wel een oplossing. In Reggio Calabria beurde het deelgemeentebestuur bij elke vergadering zittingsgeld, zodat het in juli en augustus wel 25 keer bij elkaar kwam. Zogenaamd. Het viel echter door de mand, niet wegens argwaan over de vergaderdrang van politici, maar omdat in de zomermaanden het politieke bedrijf stilligt.
Het politieke apparaat heeft extreme vormen aangenomen - mede als gevolg van een niet uit te roeien cliëntelisme, waarbij politici en partijen zo veel mogelijk invloed nastreven door vrienden op alle niveaus op een (financieel) interessante positie te zetten.
In totaal verdienen 180.000 mensen hun brood met het publieke bestuur. Dat is exclusief consulenten, specialisten die door de overheid worden ingehuurd (kosten in 2004: 1,1 miljard euro). Er zijn echter nog meer potjes die de democratie overeind houden, zoals de overheidsfinanciering van politieke partijen, die elk jaar toeneemt. Vorig jaar overtrof Italië met zijn 200 miljoen euro nota bene de Verenigde Staten, het land van de bijna onbegrensde partijfinanciering.
Naar de precieze kosten van de democratie kan alleen worden gegist, want openbare financiële verantwoording is -hoe weinig democratisch ook- niet gebruikelijk. Schattingen lopen uiteen van 10 tot 16 miljard euro per jaar. Dat laatste bedrag komt overeen met zo’n 2,5 procent van het bruto binnenlands product.