Benedictus’ brief niet primair politiek
„Trouwe leden van de Katholieke Kerk” in China kregen deze week een brief van Benedictus XVI. Media benadrukten telkens dat de paus daarin godsdienstvrijheid eist van Peking. Vormt die claim inderdaad de kern van het pauselijk schrijven? Of is er eigenlijk niet primair sprake van een politieke boodschap? Het lijkt er meer op dat het Vaticaan bij de ”trouwe katholieken” in China aandringt op eenheid. Daarbij is uiteraard sprake van enige relatie tot de actuele politiek.
In China was gedurende de achterliggende decennia en is in de actuele realiteit géén sprake van werkelijke godsdienstvrijheid. Er vloeide veel bloed van christenen. In 1966 liet Mao Zedong de Rode Garde los. Hij verklaarde sommige steden zelfs tot atheïstisch gebied. Het communisme poogde elke gedachte aan God uit de hoofden van mensen te bannen. Toch lijkt lang na de Vroege Kerk de spreuk bewaarheid te worden dat het bloed van de martelaren het zaad van de kerk is.Tony Lambert vermeldt in zijn boek ”China voor Christus” het aantal dopelingen per jaar van de bekende ds. Samuel Lamb. Die zat veel jaren gevangen. Nu hij de aandacht van bijkans de hele wereld heeft getrokken, zouden machthebbers hem niet erg meer durven dwarszitten. Hij preekt ondanks hoge ouderdom elke zondag voor honderden mensen. Ik hoorde in China dat hij drie of vier diensten per zondag houdt. Hij doopt elk jaar enkele honderden nieuwe christenen.
Misschien haalt een leerstellig stevig in de schoenen staande Hollander zijn neus ervoor op. „Wat is nou de doop? Toch niet meer dan een teken?” Het zich laten dopen in de het christelijk geloof vijandige context van China is echter iets bijzonders. Het is iets anders dan het sacrament uit gewoonte te ontvangen. Zoals dat in West-Europa vaak plaatsheeft. Niemand is bij machte de echtheid van het geloof te toetsen. Maar vaststaat dat allerlei sekten en kerken in China tegen de verdrukking in groeien.
Kerkgeschiedenis
Voordat ik inga op de brief van de paus is het nodig naar de historie van het christelijk geloof in China te kijken. In de zevende eeuw reisde de monnik Alopèn erheen. Hij volgde de leer van Nestorius. Die benadrukte zo sterk het onderscheid van de twee naturen van Christus dat hij gevaar liep tekort te doen aan de eenheid in Zijn persoon. Er zouden destijds ten minste dertig christelijke boeken in het Chinees zijn vertaald. Toch bleek het werk van Alopèn op termijn weinig effect te hebben.
Later veroverden de Mongolen Noord-China. In de dertiende eeuw bedreigden die woestelingen Europa. Rooms-katholieke prelaten bedachten dat zending het beste wapen zou zijn. In 1245 stuurde het concilie van Lyon twee franciscanen naar China. Eerst vertrok Giovanni Plano de Carpini. Later ging ook Willem Rubroec. Na enige tijd waren het Nieuwe Testament en de Psalmen in het Chinees vertaald. Maar toen de Mongolen het veld moesten ruimen, kwam ook hier de klad in.
In de zestiende eeuw trokken jezuïeten naar China. Mattheo Ricci probeerde er vanaf 1583 het christendom te vestigen. Hij wist veel van astronomie en geografie. Dat leverde goed contact op met Chinese geleerden. Hij bestudeerde de klassieke Chinese literatuur en paste zich aan de Chinese godsdienstige beschouwingen aan. Toen hij stierf, waren er vier christelijke centra in China en 2500 christenen. Hoewel met moeite, ontstond er een kerk die getalsmatig toenam.
Toen in de negentiende eeuw de rooms-katholieke missie terugkeerde naar China, kon zij aanknopen bij de overblijfselen van het werk van de jezuïeten. In diezelfde tijd begon ook onder protestanten het zendingsbesef te leven. Zo trok de Schot Robert Morrison voor de London Missionary Society naar China. Hij zag geen vrucht. Toch bleek zijn Bijbelvertaling later van groot belang. En de door Hudson Taylor in 1865 gestichte China Inland Mission kon veel zendelingen uitzenden.
Reeds in het begin van de twintigste eeuw moesten Chinese christenen lijden. Het geheime Chinese genootschap van de Boxers begon in 1899 christelijke zendelingen te terroriseren. Die actie bereikt haar hoogtepunt rond 1900. Tijdens de gewelddadige Boxeropstand werden duizenden Chinese christenen en 135 zendelingen met hun gezinnen vermoord. Christenen heetten ”jachthonden van het imperialisme”. Toch werkten ook daarna weer duizenden zendelingen in China.
In tweeën
Toen kwam, in 1949, het communisme. Christenen raakten onder zware druk. Alle georganiseerde zending bleek onmogelijk. De lokale kerken moesten elk contact met zogeheten westerse zendingsinstanties verbreken. Een aantal partijbonzen en -volgens velen- hypocriete christenen stelden een christelijk manifest op. Dat moesten alle kerkelijke leiders in 1950 ondertekenen. Kerken dienden er alleen nog voor om onder politieke controle en dwang een nieuw China op te bouwen.
Veel religieuze instellingen waren met de komst van het communisme gesloten. Andere, door de staat gecontroleerde kerken ontstonden. Na de dood van Mao in 1976 leek er verandering op til. In 1982 kwam een nieuwe grondwet tot stand. Een aantal kerken, tempels en moskeeën ging open. Artikel 36 (!) spreekt over ”vrijheid van godsdienst”. De adder onder het gras is echter dat „sommige rechten bij wet nader zijn geregeld en daardoor beperkt.” Ook godsdienstvrijheid.
De kerk leefde voor een belangrijk deel ondergronds voort. Maar voor de Rooms-Katholieke Kerk is zoiets eigenlijk onmogelijk. Omdat de structuur ervan hiërarchisch is. Elke bisschopsbenoeming moet goedkeuring van de paus ontvangen. Zulke buitenlandse inmenging verdroegen de Chinese communisten niet. Het kwam tot een scheuring in het pauselijk instituut. De staat verbood de Rooms-Katholieke Kerk. Zij ging ondergronds. Er bleven ook bovengrondse katholieken over. Ik ga in dit verband niet in op de diverse vormen van illegaal kerkelijk leven in China.
De Chinese regering eiste van alle rooms-katholieken zich loyaal te betonen aan de staat. De communisten benoemden voortaan bisschoppen. Wie de suprematie van de paus prijsgaf, mocht erediensten houden in volledig door de staat gecontroleerde kerken. Zo ontstond het Chinese Katholieke Patriottische Kerkgenootschap. Los van Rome. Wie trouw meende te moeten blijven aan de paus en het Vaticaan liep kans -indien hij ondergronds kerk hield- in de gevangenis terecht te komen.
Die ontwikkeling betekent dat de vroeger door Rome benoemde bisschoppen in de Chinese Patriottische Kerk nog erkend worden door de paus. En dan gaat het over ongeveer twee derde deel ervan. Terwijl de later door de Chinese regering benoemde, nieuwe bisschoppen volgens het Vaticaan onwettig op hun stoel terecht zijn gekomen. Dat is een onplezierige situatie. Benedictus XVI heeft sedert zijn verkiezing geprobeerd het te veranderen. Maar Peking werkt dat tegen.
Richtlijnen
De samenvatting van de brief op de website van het Vaticaan geeft aan dat de brief spreekt over „theologische aspecten van de situatie van de kerk” en „voorschriften voor het pastoraat.” De paus: „Ik wens via deze brief enige richtlijnen aan te bieden betreffende het leven van de kerk en de taak van evangelisatie in China ten einde u te helpen te ontdekken wat de Heere en Meester, Jezus Christus -de sleutel, het centrum en het doel van de hele menselijke geschiedenis- van u verlangt.”
De brief benadrukt vooral het helen van de breuk tussen de katholieke partijen. De schrijver vermaant de Patriottische Kerk zich niet boven de echte, door de paus benoemde bisschoppen te plaatsen en geen leven te leiden dat niet correspondeert met de rooms-katholieke dogma’s. Is 60 procent van de meer dan honderd bisschoppen boven de 80 jaar? De brief: Dank God dat die met instemming van de opvolger van Petrus in Rome geordende bisschoppen er nog steeds zijn.
Het lijkt vooral met het oog op die eenheid dat Benedictus hoopt op „enige vorm van dialoog met de autoriteiten van de Volksrepubliek China.” Als eenmaal „de misverstanden van het verleden zijn overwonnen, zou zo’n dialoog het voor ons mogelijk maken samen te werken voor het welzijn van de Chinese bevolking en voor vrede in de wereld.” De paus is zich er ook van bewust dat zulk gesprek met het oog op „normalisering van de betrekkingen met de Volksrepubliek China” tijd kost.
De paus hoopt op staatserkenning van de bisschoppen die ondergronds gingen. Hij lijkt bereid hen te erkennen die gewijd zijn zonder pauselijk mandaat, als zij direct na hun wijding hebben gevraagd in de gemeenschap te worden opgenomen met de opvolger van Petrus. Degenen die dat niet deden, kunnen daarop alleen hopen, als die wijding heeft plaatsgehad door een wettig geordend bisschop. „De benoeming van bisschoppen door de paus garandeert de eenheid van de kerk.”
Politiek
Benedictus’ brief bagatelliseert niet de veelvuldige problemen in het leven van kerkelijke Chinezen. Hoewel hij ze nauwelijks concretiseert. En hij koos zijn woorden zorgvuldig. Ze vleien eerder de grootheid en glorie van China, dan dat ze de autoriteiten in Peking tegen de haren instrijken. De paus schrijft inderdaad ergens in zijn epistel dat de kerk de staat vraagt („to ask”) de niet tot de Patriottische Kerk behorende rooms-katholieken „de volle uitoefening van hun geloof te garanderen.”
Maar een krachtig claim, een strenge eis, vlammende woorden of veroordeling jegens de Chinese ideologie en de machthebbers vond ik niet. En in directe zin bemoeit de paus zich niet met de politiek. Hij maakt juist nadrukkelijk scheiding tussen politiek en kerk. Zij heten twee onderscheiden entiteiten. De kerk is immers van een andere aard. „De Katholieke Kerk in China heeft geen opdracht de structuur of administratie van de staat te veranderen. Haar missie is veeleer Christus te proclameren aan mannen en vrouwen en als de Zaligmaker van de wereld.”
De Nederlandse theoloog H. M. Kuitert schreef ooit een boek met de titel ”Alles is politiek, maar politiek is niet alles”. Vanuit die optiek heeft ook de brief van de paus een politiek karakter. En vanuit die gedachte heeft ook elke pastorale richtlijn voor Chinese christenen -ik scheer hen gemakshalve over één kam- enig politiek gewicht. Dat geldt ook de behoefte aan dialoog. Een troostwoord of poging tot het lijmen van breuken klinkt binnen en valt nooit los te maken van de bestaande politieke situatie.
Maar de ”eis tot godsdienstvrijheid” in de pauselijke brief, zoals media daarover berichtten, is zo krachtig niet. Het Engelse woord ervoor, ”religious liberty”, staat alleen in de voetnoten. Een directe afkeuring van de overheidsideologie vond ik niet. Het blijkt dan ook soms een risico om uitsluitend af te gaan op de samenvatting die media bieden van een toespraak of tekst.