Vernederd, maar nog rechtovereind
Volgende week worden de aanslagen op het WTC-gebouw in New York herdacht. Misschien wordt er dan ook eens stilgestaan bij de achtergronden van de aanslagen. Bij het anti-Amerikanisme onder moslims bijvoorbeeld. Want dat is tot nog toe veel te weinig gedaan, vinden deskundigen.
Er is na de elfde september in de Nederlandse kerken veel gesproken over de afschuwelijke dingen die plaatsvonden in New York. Er is ook veel gebeden voor de nabestaanden van de slachtoffers, en voor president Bush.
Toch was er op die momenten telkens iets merkwaardigs aan de hand. Want naast de afschuw over de aanslagen was daar ook steeds de vermelding dat ”het grote Babylon” was gevallen. Bedoelde de predikant soms Irak of een of andere despoot? Nee, het ging echt over Amerika, bolwerk van rijkdom, decadentie en macht - Babylon dus. Met als gevolg verwarring aan de andere kant van de preekstoel. Want aan wiens kant stonden we nu eigenlijk? Aan die van de slachtoffers of de daders? Klonk in de afschuw ook niet iets van ingehouden triomfalisme door?
Symptoombestrijding Er wordt wel gezegd dat na die elfde september de wereld nooit meer dezelfde is geweest als daarvóór. Dat mag misschien gelden voor gewone burgers, die zich kwetsbaar voelen, voor president Bush en zijn ministersteam geldt het niet. Met grote overmacht aan militaire middelen is er op de aanslagen gereageerd. Niks aangetast of verwond! De Verenigde Staten van Amerika voelen zich, een jaar na de aanslagen, sterker dan ooit. In die zin zijn de Twin Towers reeds driedubbel herbouwd: Amerika stáát weer als een toren.
Maar hoe zit het met die typering van het WTC als Babylon? Geeft dat geen reden tot zelfonderzoek? Of waren het alleen Nederlandse dominees die zo tegen Amerika aankeken? Dat zo vlak na 11 september niet naarbinnen werd geblikt is natuurlijk te begrijpen, schrijft dr. Ken Booth -hoogleraar internationale betrekkingen in Wales Aberystwyth (VS)- in een essay in de bundel ”World in Collision, Terror and the Future of Global Order” (New York 2002). Toen de achtergronden van de aanslagen analyseren zou neerkomen op het betreden van een hellend vlak en kunnen eindigen in de conclusie dat de VS de aanvallen hadden verdiend en zo’n slotsom was regelrecht verraad aan de verwonde natie.
Maar is het er daarna wel van gekomen? Nauwelijks, weet Booth. Nog steeds heeft zelfonderzoek niet de prioriteit en legt men zich met des te meer ijver toe op militair optreden in alle hoeken van de aardbodem. Wat hem betreft maakt Bush daarom geen kans op een plek bij de groten der aarde. Want een echt staatsman houdt zich bezig met de oorzaken achter problemen, niet met symptoombestrijding. Dat die eenzijdige aanpak van het terrorisme -het bombarderen van grotten en het opjagen van guerrillastrijders- tot die categorie hoort, staat voor Booth buiten kijf. En hij is in die overtuiging bepaald niet de enige.
„In de wereldwijde oorlog tegen het terrorisme”, aldus de Brits-Indiase politicoloog Bhikhu Parekh in een artikel in dezelfde bundel, „moet niet enkel terrein worden veroverd, maar ook harten en hoofden worden gewonnen. Daar is tot nog toe weinig van terechtgekomen.”
Stereotypen
Maar wat is dat extra dan dat mensen als Booth, Parekh en anderen zo node missen? Moet Bush soms met terroristen gaan praten? Natuurlijk niet, terroristen moeten worden bestreden, maar wie islamitisch fundamentalisme en terrorisme op de langere termijn wil uitroeien zal toch verder moeten kijken dan het Kwaad zelf.
En vragen beantwoorden als: wat zijn de motieven van al die jongemannen die zich aansluiten bij al-Qaida en die zich als kanonnenvlees laten opblazen? Wat beweegt hen? En in welke omstandigheden verkeren ze? Klopt het beeld dat Amerika van zichzelf heeft met dat wat de moslimwereld van Amerika heeft? Jezelf leren zien zoals anderen jou zien is in de internationale politiek geen overbodige luxe, maar wél moeilijk. Het vereist zorgvuldig zelfonderzoek, schrijven Ziauddin Sardar en Merryl Wyn Davies in hun boek ”Why do people hate America?” (Cambridge 2002) en dat kan pijnlijk zijn. Het zou wel eens kunnen blijken dat opvattingen over goed en kwaad meer uit eigenbelang zijn voortgekomen en minder moreel zuiver dan altijd gedacht.
(Nu begeeft een Amerikaan die na 11 september aan zelfkritiek doet zich op riskant terrein, want voor je het weet word je omringd door een leger linkse rakkers die het nooit op Amerika voorzien hadden. Anti-Amerikanisme heeft oude papieren die in geitenwollen sokken bewaard worden tot het moment dat er weer eens gelijk te halen valt.)
Maar het tegendeel gebeurt ook. Zo vierde de Amerikaanse filosofe Susie Linfield onlangs in een artikel het faillissement van Amerikaanse linkse intellectuelen die hun eigen waarden en normen altijd relativeerden ten bate van die van andere beschavingen, waaronder de islamitische. Als hij nog zou leven zou Linfields betoog vast en zeker zijn onderschreven door de Amerikaanse filosoof Allan Bloom (auteur van het bekende ”The Closing of the American Mind”), die op hetzelfde aambeeld hamerde. Kijk eens hoe mooi die door links bejubelde beschavingen zijn, roept Linfield cynisch uit, verwijzend naar de moorddadige haat van radicale moslims.
(Toch blijft het noodzaak dat er ook met niet-militaire middelen het terrorisme wordt bestreden.)
Een begin dit jaar gehouden onderzoek door het Amerikaanse bureau Gallup onder 10.000 mensen uit negen moslimlanden wees uit dat het merendeel grote moeite heeft met het Westen, en in het bijzonder met de VS die als agressief, arrogant en bevooroordeeld werd getypeerd. De zelfmoordaanvallen op de WTC-torens werden door een meerderheid (67 procent) veroordeeld. Toch deelde men kennelijk de aversie die erachter schuilging. De VS kunnen het zich niet veroorloven grote delen van de moslimwereld nog meer tegen zich in het harnas te jagen.
De Midden-Oostenkenner Daniel Pipes schat dat het aantal fundamentalistische moslims nu al tussen de 10 en 15 procent van de totale moslimbevolking (1,2 miljard) bedraagt.
Een andere benadering van het fenomeen islamitisch terrorisme is ook nodig vanwege de hardnekkige stereotypen die over en weer bestaan. Ziauddin Sardar en Merryl Wyn Davies noemen in hun boek de bijziendheid van veel Amerikanen: de rest van de wereld ligt vrijwel volledig buiten hun gezichtsveld. „De samenleving is voor een groot deel afgesloten van informatie, feiten en meningen uit de rest van de wereld”, aldus de auteurs. „Geen wonder dat de gemiddelde Amerikaan geen weet heeft van de anti-Amerikaanse stemming die elders heerst.”
Demoniseren
Daar komt bij dat er op het niveau van de Amerikaanse volkscultuur al jarenlang sprake is van demonisering van moslims in de Arabische wereld. Sardar en Wyn wijzen op enkele Hollywood-filmproducties die bol staan van de stereotiepe moslimbeelden. ”Rules of Engagement” wordt door ’insiders’ de meest rabiate anti-Arabische film ooit in Hollywood gemaakt genoemd. Moeders en kinderen uit Jemen ontpoppen er zich als moordenaars van Amerikanen, die je dus zonder aarzeling mag neermaaien.
”Executive Decision”, een film uit 1996 zou na 11 september gemaakt kunnen zijn: een groep islamitische fundamentalisten kapen een passagiersvliegtuig om er chemische wapens mee de VS binnen te brengen. De president geeft daarop opdracht het toestel neer te schieten.”
Op wetenschappelijk niveau is het al niet beter, weten we al jaren van de Palestijnse schrijver Edward Said. Oriëntalisme noemt hij het stereotiepe beeld dat in het Westen van de Arabische wereld bestaat. Moslims zouden daarin per definitie militant, barbaars en corrupt zijn.
Van de andere zijde demoniseren de moslimfundamentalisten er natuurlijk ook flink op los. De arabist Malise Ruthven noemt in zijn boek ”A Fury for God” de demonisering van de ander, de reductie van de wereld tot goeden en kwaden, het kernthema in het moslimfundamentalistische betoog. De Brits-Nederlandse schrijver Ian Buruma rept in een essay in de New York Review of Books van ”occidentalisme”: het beeld van het Westen in de hoofden van veel moslims met als schietschijven de Stad, de Rede en het Feminisme. Gezamenlijk vormen die drie een grote poel van verleiding, afgoderij en hoererij.
Voedingsbodem
Zijn er reële grieven van moslims die deel uitmaken van hun antiwesterse opstelling en waartegen de VS een diplomatiek offensief zouden moeten beginnen?
De grieven die Osama bin Laden ventileerde, veranderden -om propagandistische redenen- na 11 september nogal eens. Zo werd pas in een later stadium het Israëlisch-Palestijns conflict en de steun van de VS voor Israël, erbij gehaald als motief voor de aanslagen. Juist vanwege dit opportunistisch misbruik door Bin Laden smeekt het Israëlisch-Palestijnse vraagstuk om een oplossing en serieuze Amerikaanse bemoeienis. Hetzelfde geldt voor de kwestie-Kasjmir tussen India en Pakistan. Van deze twee voortetterende conflicten wordt immers door moslimradicalen dankbaar gebruik gemaakt om de hoofden en harten van jonge moslims op hol te krijgen.
Fungeren belabberde leefomstandigheden soms ook als voedingsbodem van antiwesterse haat? Voordat in dit verband alles op rekening van de VS en de westerse wereld wordt geschreven, is het van belang te stellen dat de moslimlanden zelf in de eerste plaats ervoor zorgen dat het moslimfundamentalisme er aanhang krijgt.
Zo kwam nog deze zomer de VN-ontwikkelingsorganisatie UNDP met een vernietigend rapport over de toestand in 22 Arabische landen. Het boekwerk was geen resultaat van vooringenomen westerse lieden, want de opstellers kwamen uit de landen zelf. En wat schrijven zij? De regeringen zijn er corrupt, onderdrukkend en laten hun bevolkingen in armoede en ontbering zitten. Onder de jongeren bleek de grootste zorg werkloosheid te zijn. Hun grootste ideaal: wegwezen uit eigen land!
Is armoede dan een belangrijke factor in het kweken van moslimterroristen, en zouden de Amerikanen zich meer op armoedebestrijding moeten richten? Niet iedereen is daarvan overtuigd. Zo werd dit voorjaar in opdracht van de Wereldbank een studie gepresenteerd onder de titel ”Education, Poverty, Political Violence and Terrorism: Is There a Causal Connection?”. De onderzoekers, afkomstig van de Universiteit van Princeton, gingen van een groot aantal terroristen de opleiding en sociale achtergrond na en ontdekten dat het merendeel bepaald geen armoedzaaiers was, en doorgaans hoogopgeleid (Koeweit stak om die reden een stokje voor de presentatie van de studie op een Wereldbankcongres).
Consumptiecultuur
Toch is daarmee natuurlijk niet alles gezegd. De al eerder geciteerde Malise Ruthven wijst erop dat het sociaal-economische programma van moslimfundamentalisten als twee druppels water lijkt op dat van het westerse socialisme, met kernwoorden als de armen, ontwortelden en zwakken der aarde.
Een van de meeste gehoorde klachten over de VS in de Arabische wereld is de dubbelhartigheid waarmee met waarden en normen wordt omgegaan. Er bestaat wat dat betreft een grote kloof tussen het Amerikaanse zelfbeeld van een natie die zich inzet voor vrijheid en democratie, voor internationale vrede en recht, terwijl er in de praktijk nogal willekeurig -dat wil zeggen in zover het eigenbelang het dient- mee wordt omgesprongen. Zo zijn de Amerikanen niet vies van de steun aan dictaturen, en aan corrupte regimes (in het Midden-Oosten!) - tegen de belangen van de desbetreffende bevolkingen in.
Nu Amerika de nog enige supermacht in de wereld is, lijkt die willekeur sterk toegenomen, en krijgt ook de westerse wereld -zoals Europa- ermee te maken. Unilateralisme heet dat met een fraai woord. Nog niet zo heel lang geleden heette dat isolationisme, maar door de globalisering is die weg naarbinnen afgesloten. Positievelingen spreken liever van Amerikaans utilitair multilateralisme: samenwerking en compromissen alleen dan als ze voor alles het eigenbelang dienen.
Belangrijker voor de motivatie van potentiële terroristen lijkt de Amerikaanse consumptiecultuur te zijn die als een vloedgolf de wereld overspoelt. Sardar en Davies: „De door Amerikaanse multinationals geleide globalisering gebruikt popmuziek, tv, internet en mode om de identiteit van jongeren in arme landen tot afzetgebied te maken.” De Amerikaanse consumptiecultuur wordt verkocht als een wereld waarin je onbezorgd en onbeperkt kunt consumeren en waarin je pas echt vrij bent.
Sardar en Davies hekelen met name de wat zij noemen „cultuur van voortdurende ontevredenheid” die onder jongeren wordt verspreid. Het is de mentaliteit van de rappers met hun afgetrapte Nike-schoenen, omgekeerde baseballcaps en veel te grote gevangenisbroeken. Sociale verantwoordelijkheid en respect voor ouderlijk gezag komen er niet in voor. Drugsgebruik en seksuele losbandigheid des te meer.
Jonge moslims die naar het Westen kwamen om er te studeren kwamen daar in aanraking met deze cultuur en raakten in een ernstige identiteitscrisis. Dat is althans wat Malise Ruthven (A Fury for God) opmaakt uit de schaarse gegevens die een van de zelfmoordpiloten, Mohammed Atta, achterliet. Vooral op het gebied van de seksualiteit komen traditioneel opgevoede mannen als Atta hopeloos in de knoop met zichzelf. Het westerse stadsleven dient zich aan als een satanische verleider waartegen slechts een radicale stap mogelijk is: aansluiting bij moslimfundamentalisten.
Vernederde grootmacht
Zal Bush er ooit oog voor krijgen als factor in de strijd tegen het terrorisme? Te vrezen is van niet. In het boek ”Worlds in Collision”, typeert dr. Colin Gray, hoogleraar strategische studies aan de Universiteit van Reading en adviseur van de Amerikaanse en Britse regering, het Amerikaanse buitenlandse beleid als een typisch voorbeeld van Realisme. In de leer van de internationale betrekkingen is dat een stroming -eigenlijk is het meer een wereldbeschouwing- waarin het wereldtoneel per definitie als een toneel van chaos en anarchie wordt gezien. Alleen een sterke staat met een dito legermacht is in staat om in deze jungle zijn onderdanen vrede en veiligheid te bieden - dat is het enige doel waarvoor de staat is opgericht. Het nationale belang is voor de realistische staatsman het enige wat telt. Staten zijn de enige factoren die er in de wereldpolitiek toe doen. Vanwege hun geopolitieke manoeuvres vormen ze elkaars enige werkelijke bedreiging. Slechts door het handhaven van machtsevenwicht kunnen ze naast elkaar bestaan. In een betere wereld van orde en vrede die boven dit grimmige machtsevenwicht uitstijgt gelooft de realist niet.
Waar een realist ook niet aan wil -en hier komen we bij het punt van de moslimterrorist- is dat oorlogen ten diepste tussen de oren zitten, ontstaan uit denkbeelden van mensen, die ze in hun hoofden en harten koesteren. Dat je daar moet zijn om vrede te realiseren gaat er al evenmin in. Militaire acties waarmee je als het ware een weg slaat door de wereldchaos, daar draait het om; alles wat daarbuiten valt is van geen waarde. Als bij Bush de leer (van het Realisme) sterker is dan het leven, zit er geen goodwillmissie naar de moslimwereld in.
Gray maakt in zijn essay sowieso korte metten met Bush’ zogenaamde oorlog tegen het terrorisme. Amerika laat zich niet afleiden door „tweederangs” bedreigingen als die van het islamitische terrorisme, stelt hij. Zulke aanvallen zijn spectaculair, schrikken mensen af, maar zijn geen wezenlijke bedreiging voor de staat. Dat zijn wel eventuele geopolitieke zetten van grote staten als Rusland, China en… Irak.
Op dit punt heeft Bush kennelijk goed naar zijn adviseur Gray geluisterd, want anders dan vanuit dit Realisme is de geplande aanval op Irak (een land dat voorzover bekend niets met al-Qaida te maken heeft) niet te verklaren.
Waarom dan toch die strijd tegen het terrorisme die nu (nog) gaande is? Dat is omdat een vernederde grootmacht zijn eer moet herstellen voordat andere staten daar misbruik van gaan maken. Die strijd is zeker niet bedoeld om de wereld veiliger te maken, want daar is de staat niet voor - alle mooie woorden van Bush ten spijt.
Het was al onwaarschijnlijk, maar als de Amerikaanse president ook op dit punt zijn adviseur Gray opvolgt, zijn de aanslagen in New York van vorig jaar zeker niet de laatste geweest.