Kind verjaagt zeeheld en koning
Vaak een geruime dosis spanning en bijna altijd een vleugje romantiek. Liefst met een op het eerste gezicht onopvallend kind als hoofdpersoon, niet te rijk, van niet al te hoge komaf. De historische jeugdroman is allang geen bundeling vol heldendaden van beroemde figuren meer.
„Ik heb (…) altijd getracht het romantische en geschiedkundige dooreen te weven”, schrijft C. Joh. Kievit, het creatieve brein achter Dik Trom, als hij zijn werkwijze bij historische boeken voor de jeugd uiteenzet. Op dat moment -de grens van de negentiende en de twintigste eeuw- is deze aanpak uiterst vernieuwend. Taaie achtergrondinformatie, langdradig beschreven geschiedkundige feiten en weinig verhaallijn - zo zag het jeugdboek er toentertijd uit.De beweging die Dik Troms geestelijk vader inluidt, is onstuitbaar en zet nog steeds door. Feiten, jaartallen en nationaal bekende gebeurtenissen moeten plaatsmaken voor flinke scheuten fantasie.
Daarmee staan de ontwikkelingen niet stil. Ook de hoofdpersoon in het historische jeugdboek móét daardoor wel een andere worden dan voorheen. Zeehelden, beroemde graven en stadhouders ruimen het veld, anno 2007 staat de gewone burger met zijn alledaagse leven centraal.
Mannen als De Ruyter -de laatste enkele decennia geleden waarheidsgetrouw afgeschilderd door K. Norel- wankelen op hun sokkels nu onbeduidende kinderen de hoofdrol spelen in het gros van de boeken. Een verhaal over de VOC draait niet langer om Jan Pieterszoon Coen, maar om de eenvoudige schippersdochter Geerte die in ”Zeekoorts” van Rebecca Noldus (Van Holkema & Warendorf, 2006), nota bene verkleed als jongen, meevaart op een zeetocht vol ongedierte, list en wreedheid. ”Verdwenen vaders” (Columbus, 2005), een boek van Janne IJmker dat speelt in het negentiende-eeuwse Drenthe, gaat niet over machthebbers of veenbazen, maar over het dagelijks lot van dappere halfweesjes.
Waargebeurd
Ook in ”Donderkop” van Sylvia vanden Heede (Lannoo, 2004) zijn het heel gewone kinderen die de nasleep van de Eerste Wereldoorlog beleven, weliswaar op een bijzondere, suggestieve en literair gezien prachtige manier. Jan Monsuur tapt uit hetzelfde vaatje als hij in ”De dochter van de poppenspeler” (Callenbach, 2003) de sfeer uit de tweede helft van de negentiende eeuw weergeeft vanuit de belevingswereld van kinderen die haast alleen in de wereld staan.
Betekent deze beweging dat vooraanstaande personen en gewichtige gebeurtenissen uit het genre zijn verdwenen? Nee. Ook -misschien moet ik zeggen: vooral- in de christelijke uitgeverswereld lijkt nog een bloeiende markt te bestaan voor dergelijke ingrediënten, liefst met het aanprijzende etiket: waargebeurd verhaal. Bekende figuren uit de kerkgeschiedenis zijn daarbij favoriet als hoofdpersonage, met auteurs als Jan van Reenen, A. Vogelaar-van Amersfoort en Johanneke Nijsse-Schouwstra.
Een tussenweg is er natuurlijk ook. Neem een belangrijke gebeurtenis, verzin een naar keuze dapper, verwaarloosd, eenzaam, onopvallend kind, en laat die de opstand, oorlog, of welk historisch feit dan ook vanuit de zijlijn of juist in de voorste linie meebeleven. Zo kan in een verhaal over de Romeinse veldslagen onder Caesar een relatief onbeduidend verkennertje uit het Romeinse leger meermaals oog in oog komen te staan met de machtswellustige keizer (Simone van der Vlugt, ”Het Hercynische woud”, 2005). Even gemakkelijk belandt woudmeesterszoon Robbert in een tweegevecht met de Spaanse koning Filips (Henk Koesveld, ”Het geheim van de tempelridder”, 2006).
Adolf Hitler
Ongestraft is het echter haast niet meer mogelijk, strooien met prominenten. Dat merkte Eveline Bergwerf, die vorig jaar ”De erfdochter van Rennenberg” (Den Hertog, 2005) liet verschijnen waarin zo’n beetje alle belangrijke namen en feiten uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog voorbijkomen. Genadeloos luidt het oordeel van een gereedstaand legertje recensenten en juryleden: Dit laat de zwakte van het boek zien, want het is in de eerste plaats een verpakking van historische informatie en geen verhaal. Ook al is de hoofdpersoon keurig volgens de nieuwe mode een relatief onbelangrijk adellijk meisje.
Is die forse kritiek dan onterecht? Dat lijkt me niet. Of ligt het soms voor de hand dat Adolf Hitler in hoogsteigen persoon elk verhaal over de Tweede Wereldoorlog domineert? Bovendien, als de auteur werkelijk het leven van vroeger dichterbij wil brengen, zijn de besognes van eenvoudige burgers ongetwijfeld een stuk geschikter dan de perikelen in de ivoren torens van de groten der aarde. En die gewone man staat nou eenmaal niet zomaar oog in oog met prominenten.
Eenvoudig is het echter allerminst, met eenentwintigste-eeuwse ogen een alledaags verhaal schrijven over het leven vroeger. Beeld je maar in: het moet gaan over gewone kinderen in een totaal andere tijd, maar tegelijkertijd wel aansluiten bij de belevingswereld van moderne tieners. Niet vreemd dus dat een groot deel van de auteurs een beginnende verliefdheid aangrijpt om het verhaal net iets smeuïger te maken.
Politiek correct
Moeilijk blijft het. Stijve taal, of: niet vlot van toon, schrijft de ene criticus wanneer een auteur een historisch verantwoorde dialoog wil schrijven. Een wandelend anachronisme, roept een tweede -of misschien wel dezelfde recensent- wanneer de hoofdpersoon te veel eenentwintigste-eeuwse kenmerken vertoont. En de naam Zoë, die voorkomt in Sylvia vanden Heedes ”Donderkop” over de nadagen van de Eerste Wereldoorlog, is die niet veel te modern voor de negentiende eeuw?
Misschien heeft de Romeinse Rufus uit ”Het Hercynische woud” van Van der Vlugt inderdaad wel een modern tikje meegekregen als hij weigert tegen Germaanse stammen te vechten omdat ze hem niets hebben gedaan. Misschien is Tyn uit Rob Ruggenbergs ”Slavenhaler” (Querido, 2007) inderdaad beïnvloed door zijn twintigste-eeuwse bedenker als hij het brandmerken van slaven niet kan aanzien. Het oogt allemaal nogal politiek correct. Maar wie weet denken juist wij, nieuwerwetse lezers, zelf veel te zwart-wit terwijl we dat de auteurs verwijten. Wie durft immers te beweren dat in het wrede verleden niemand voor het recht van de zwakkere opkwam?
Thea Beckman -als Kievit de vader van de historische jeugdroman is, mag zij wel de moeder heten- had in haar klassieker over Dolf een doeltreffende methode om al zulke problemen te omzeilen. Die hoofdfiguur uit ”Kruistocht in spijkerbroek” (Lemniscaat, 1972) wás immers een twintigste-eeuwse jongen, die via een tijdmachine in de middeleeuwen belandt. Maar om altijd in deze technische snufjes te blijven hangen, lijkt me niets. Dan liever een vleugje vermeend anachronisme.
Geloofstwijfel toegestaan
Met de nationale helden lijken ook geloofshelden uit het historische jeugdboek te verdwijnen. Veel gelovigen in recente jeugdboeken twijfelen of lappen de Bijbel in de dagelijkse praktijk aan hun laars. Uitzonderingen daargelaten.
Pak een aantal recente historische jeugdromans en het valt meteen op. God, geloof en Bijbelse noties, uit veel (jeugd)literatuur verdrongen of op een marginale plek terechtgekomen, zijn hier geen vreemde begrippen.
De kinderen in Janne IJmkers ”Verdwenen vaders” gaan elke zondag met de vader en de moeder van het armenwerkhuis naar de kerk, de Engelse kostschool in Floortje Zwigtmans ”Kersenbloed” heeft een eigen predikant die diensten verzorgt, de schipper in Rebecca Noldus’ ”Zeekoorts” bidt met zijn bemanning.
In Thea Beckmans klassieker ”Kruistocht in spijkerbroek” uit 1972 was het al niet anders: de kinderen zijn er heilig van overtuigd dat God hun kruistocht goedkeurt. De twintigste-eeuwer Dolf, via een tijdmachine in de middeleeuwen terechtgekomen, vindt dat blindelings vertrouwen op hogere machten maar vreemd.
Beckman heeft met Dolf een instrument in handen om historische en moderne geloofsbeleving tegen elkaar af te zetten. Veel andere kinderboekenschrijvers hebben die mogelijkheid niet. Dat resulteert wel eens in een mix van verlicht christelijk geloof in een historische setting.
Een uitspraak van een van de figuren in ”Verdwenen vaders” van Janne IJmker -anders dan de overige in dit kader genoemde auteurs actief binnen de christelijke boekenwereld- illustreert dat. „Zo belangrijk zijn wij in Gods ogen, dat Hij Zijn Zoon geeft en onze haren telt”, zegt de moeder van personage Lybiech. Voor een eenvoudige negentiende-eeuwse gelovige klinkt dat wel wat modernistisch: wij belangrijk in Gods ogen.
Daarnaast is het niet meer vanzelfsprekend dat iedereen gelooft - twijfel is toegestaan. Voor IJmkers niet-gelovige personages vormt de kloof tussen arm en rijk het grootste struikelblok bij het al dan niet geloven in God.
Zo’n afgehaakte gelovige past binnen de spelregels van het moderne kinderboek dat geen opgepoetst plaatje van het verleden wil geven. Rob Ruggenbergs christenen lijken op de twijfelaars van IJmker. In ”Het verraad van Waterdunen” zijn de ’ketters’ niet stuk voor stuk vrome lieverdjes.
Floortje Zwigtman laat eveneens zien dat het geloof in het verleden wel diep zat in de samenleving, maar in de praktijk soms ver te zoeken was. De jongens van de victoriaanse kostschool in ”Kersenbloed” vermaken zich tijdens de preek met briefjes en houden zich in het dagelijks leven liever bezig met homo-erotische jongensavonturen, door Zwigtman overigens in tamelijk bedekte bewoordingen beschreven.
Ook Rebecca Noldus houdt in ”Zeekoorts” christenen een spiegel voor. De ogenschijnlijk uiterst vrome schipper ranselt een matroos af met de dood als gevolg, alleen omdat hij bang was tijdens een storm. Hoofdpersoon Geertje had het beter begrepen: zíj put troost uit de Bijbel. Dat is een mooie, zij het een tikje nieuwerwetse, les van Noldus: dit eigenzinnige kind snapt meer van God dan de schipper met zijn vrome praat.
We kunnen er dus nog wat van opsteken, van het historische jeugdboek. Zeker, het ondermijnt de binnen eigen kring ingeburgerde ideaalbeelden van louter dappere, brave en diepgelovige christenen, maar zou wel eens dichter bij de waarheid kunnen zitten.