„CNV was wel degelijk emancipatorisch”
AMSTERDAM - Terwijl de socialistische vakbeweging de arbeider werkelijk van zijn ketenen verloste, zou het CNV in de eerste helft van de vorige eeuw als kerkelijk clubje vooral systeembevestigend bezig zijn geweest. Onzin, meent historicus Paul Werkman. „De christelijke vakorganisatie was wel degelijk emancipatorisch.”
Met zijn proefschrift ”Laat uw doel hervorming zijn!” promoveerde Werkman vanmiddag aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De historicus -docent aan de Christelijke Hogeschool Windesheim in Zwolle en VU-onderzoeker- doorvlooide de geschiedenis van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) sinds de oprichting in 1909 tot 1959.In tegenstelling tot wat neomarxistische geschiedschrijvers doorgaans beweren, droeg het CNV volgens Werkman wel degelijk bij aan de structurele emancipatie van de arbeider. „En dat was niet alleen maar een kwestie van een centje meer of minder. De vakorganisatie wilde medezeggenschap verwerven voor werknemers. Niet zozeer op het niveau van de individuele onderneming, maar vooral via vertegenwoordiging door vakbondsbestuurders op bedrijfstakniveau.”
Wel ’emancipeerde’ het CNV wat trager dan katholieke of socialistische vakorganisaties. Binnen de protestantse zuil leidde de wens van het CNV tot andere zeggenschapsverhoudingen in het bedrijfsleven namelijk tot heftige discussies. Christelijke werkgevers, vooraanstaande theologen en wijsgeren waren fel tegen de bepleite medezeggenschap.
Werkman: „Zo betoogde de Amsterdamse gereformeerde predikant Sikkel, in lijn met de ideeën van Abraham Kuyper, dat de vakbeweging zich verre moest houden van de bedrijven. De soevereiniteit in de eigen kring van de onderneming was vrijwel absoluut. De ondernemer was door God aangesteld met van God gegeven gezag en eigendom. Medezeggenschap kon wat hem betreft alleen maar op vrijwillige basis.”
Wel had de ondernemer volgens Sikkel de ethische taak om te zorgen dat zijn bedrijf een mooi en samenhangend geheel vormde. Werkman: „Sikkel zag een onderneming als een lichaam. Het hoofd en de handen verrichten hierin samen het werk. Het accent lag bij hem echter nadrukkelijk op het hoofd.”
In een later stadium pakt vakbondsbestuurder Herman Amelink deze discussie opnieuw op. Samen met de antirevolutionaire jurist en latere premier Pieter Sjoerds Gerbrandy. „Amelink en Gerbrandy benadrukken de gelijkwaardigheid van de handen en het hoofd en geven zo een positieve draai aan het organische model van Sikkel, die de schoonvader is van Gerbrandy.”
Het tweetal bepleit vervolgens een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie met meebeslissingsrecht op economisch en sociaal gebied voor de vakbonden. Ze nemen daarmee bewust de handschoen op tegen de invloedrijke calvinistische wijsgeer en directeur van de antirevolutionaire Kuyperstichting Herman Dooyeweerd. „Ook deze zag medezeggenschap als een onaanvaardbare aantasting van de door God gegeven gezags- en eigendomsverhoudingen. In de ogen van Dooyeweerd voer het CNV in het kielzog van de socialistische ijsbreker.”
Voerde het CNV de emancipatiestrijd tot de Tweede Wereldoorlog voornamelijk nog in eigen kring, tijdens en na de bezetting speelde de vakorganisatie een belangrijke rol in de opbouw van het naoorlogse sociaaleconomische stelsel. Vooral Stapelkamp, CNV-voorzitter van 1935 tot 1947, vervult gedurende de bezetting een spilfunctie tijdens illegale overleggen met werkgevers. Werkman: „Er werd naar hem geluisterd. Dat kwam vooral doordat hij zelf lang als gijzelaar in Sint Michielsgestel gevangen had gezeten en het CNV, in vergelijking met de katholieke en socialistische vakorganisaties, consequenter afstand had bewaard tegenover de nationaalsocialisten.”
Ook wat betreft het verrichten van nevenactiviteiten deed het CNV niet onder voor andere vakorganisaties, stelt Werkman. „Het CNV had een eigen spaarbank en was zelfs de eerste vakorganisatie met een eigen beleggingsfonds. Werknemers konden door kleine bedragen in te leggen beetje bij beetje toch een vermogen te vergaren. Daarmee werd de zelfstandigheid van de werknemer versterkt en was het CNV dus emancipatorisch.”
Met de massale demonstratie tegen het kabinetsbeleid op het Amsterdamse Museumplein in 2004 in het achterhoofd: is het CNV niet enorm veranderd?
„De actiebereidheid binnen het CNV is vandaag de dag vele malen groter dan vroeger. En het denken in termen dat de werkgever zijn gezag en eigendom van God krijgt, is volledig weg. Wijs me überhaupt één CNV’er aan die hier nog in gelooft.”
Kunnen de RMU en het GMV worden gezien als opvolgers van het ’oude’ CNV?
„Tot op zekere hoogte. Deze vakorganisaties benadrukken de door God gegeven gezagsverhouding. Maar zowel het GMV als de RMU kent het zogeheten patrimoniummodel: werkgevers en werknemers zijn verenigd binnen één organisatie. Dat is een station dat de voorlopers van het CNV in 1891 al passeerden. Wat dat betreft zijn GMV en RMU duidelijk andersoortige organisaties.”