Hoop op het helen van geslagen breuken
KAMPEN - Op 5 juni 1907 -vandaag honderd jaar geleden- reikten kruisgezinden en ledeboerianen elkaar in Middelburg de broederhand. De vereniging van 1907 was daarmee een feit. Het was het begin van de Gereformeerde Gemeenten. Hoe groot is de hoop dat de daarna geslagen breuken geheeld worden?
In het vorige week verschenen boek ”Terugblik” (uitg. De Groot Goudriaan, Kampen) spreekt Adriaan van Belzen met zeven predikanten en drie ouderlingen uit de vier kerkverbanden die op een of andere wijze te maken hebben met de vereniging van 1907: De Oud Gereformeerde Gemeenten (die niet met de vereniging meegingen), de Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (die na een scheuring in 1953 zelfstandig verder gingen) en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (die na een conflict in 1980 als buitenverbanders hun weg vervolgden). Een selectie.Ds. F. Mallan, emeritus predikant van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, blijft „gedurig verzuchten of de Heere bij elkaar zou willen brengen wat bij elkaar hoort. Maar om dat in gang te zetten, daar moet je voorzichtig mee zijn. Daar zijn we inmiddels wel achtergekomen.”
De moeite van ds. Mallan is onder meer dat hij niet alle gereformeerde gemeenten over één kam kan scheren. „Als het erop aankomt is er onderling verschil. (…) Ik weet wel dat er ook nog zijn die meer aan onze kant zitten. Maar wij doen nooit moeite mensen over te halen tot ons over te komen. Daar houd ik niet van. We moeten wel de minste kunnen zijn en de eerste stap willen zetten, maar altijd door een rechte weg, waarin we God aan onze zijde kunnen hebben.”
Ds. W. Silfhout, predikant van de Gereformeerde Gemeenten, is een hartelijk voorstander van samensprekingen met andere kerken. „Als er herkenning mag zijn over kerkmuren heen, waarom zou je dan niet op dezelfde manier als in 1907 kunnen verenigen? Probeer er met elkaar over in gesprek te raken en er wegen voor te vinden.”
Ds. Silfhout zou hereniging van kerken het liefst met terugwerkende kracht willen doen. „Daarmee bedoel ik dat je probeert samen te werken met degenen met wie het laatst een breuk is ontstaan, en dat je zo verder teruggaat in de geschiedenis. Vereniging met de oud gereformeerden ligt dan wat moeilijker, omdat daar de breuk al in 1907 plaatsvond. Aan de andere kant hebben we met hen meer contact dan met de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.”
Er zou wat ds. Silfhout betreft ook samenwerking gezocht mogen worden met de Hersteld Hervormde Kerk en de Christelijke Gereformeerde Kerken. „Hoewel dat laatste wel weer moeilijker ligt: het is een kerkverband waar sprake is van uitersten. Als je met hen zou willen samenwerken, dan denk ik dat de breedte van het kerkverband toch een belemmering is. Met hen die zich verenigd hebben rondom ”Bewaar het Pand” zou dat anders liggen. Officieel ligt er wel een leerverschil ten aanzien van de twee- en drieverbondenleer, maar ik denk dat je daar in de praktijk wel uit zou kunnen komen.”
G. J. R. van Heukelom, ouderling van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (buiten verband) zou, hoewel hij niet optimistisch is over de uitkomsten ervan, graag zien dat zijn kerk bereid zou zijn om aan de samensprekingen mee te doen. „Ik denk dat we verplicht zijn om het te doen, ook aan onze jongeren, omdat we op dat punt kunnen verklaren hoe we na de scheuring met elkaar zijn omgegaan. (…) Ik acht het niet onmogelijk dat we daar terechtkomen, dat we nog eens bij elkaar geschopt worden, dat we door een geestelijke strijd in een totaal isolement geraken en we door de rest van de samenleving uitgespuugd worden. Dan zal het net als in de begintijd van de martelaren gaan en het ware boven komen.”
Ds. A. van Voorden, predikant van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, zegt te wensen dat er weer kerken naar elkaar zouden toegroeien. „Helaas zie ik dat in onze tijd niet. De huidige breedte van de Gereformeerde Gemeenten is ook niet bevorderlijk om tot hereniging te komen. Er is een deel dat wel bij ons zou willen horen, maar ook een deel dat dit absoluut niet wil, en alles wat daartussen zit.”
Ds. J. M. D. de Heer, predikant van de Gereformeerde Gemeenten, laat zich positief uit over de gesprekken die er gevoerd zijn met de Oud Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Hij noemt het een winstpunt dat er niet op een polemische wijze over de scheuring van 1953 is gesproken. „Daarmee wil ik niet zeggen dat de kerken nu ineens dichter bij elkaar zijn gekomen. (…) We moeten in dit opzicht ook bedenken dat geestelijke eenheid belangrijker is dan organisatorische eenheid. De Kerk Gods is in de grond van de zaak één. Dat is geen discussiestuk, stappenplan, of synodebesluit, maar een geloofszaak. Alleen, je kunt die Kerk geen naam geven die gangbaar is in kerkelijk Nederland.”
J. B. Philibert, ouderling van de Oud Gereformeerde Gemeenten, zegt op de vraag of de Gereformeerde Gemeenten en de Oud Gereformeerde Gemeenten uit elkaar zijn gegroeid: „Ze zijn niet uit elkaar gegroeid, want ze zijn nooit één geweest. De verschillen zijn in sommige opzichten misschien wel groter geworden, maar daar moeten we helaas wel direct bij zeggen dat de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland ook ver weg zijn. De vreze Gods wordt ook bij ons een schaars artikel.”
Philibert is „terughoudend” als het gaat om vereniging van kerken. „Voor een eenheid van kerken heb ik geen geloof en geen gebed. Het zou groot zijn als ik daarvan de schuld zou mogen beleven. We beleven zeer donkere geesteloze tijden. In het donker kun je beter geen stappen zetten, want dan kun gemakkelijk struikelen en vallen.”
Ds. A. Schreuder maakt als predikant van de Gereformeerde Gemeenten deel uit van de commissie kerkelijke eenheid en verscheidenheid die namens de Gereformeerde Gemeenten gesprekken voert met aanverwante kerken. Hij vindt dat je bij het streven naar kerkelijke eenheid moet beginnen bij diegenen die bij je zijn weggegaan. „De uitgetredenen hebben dezelfde wortels als wij. Over de historie zullen we het, denk ik, nooit helemaal eens worden, maar ik ben wel eens bang dat de nood van de tijd ons op een gegeven ogenblik naar elkaar toe zal drijven. Ik denk dat we een tijd tegemoet gaan die niet te vergelijken is met de afgelopen honderd jaar. Daarom heb je elkaar misschien wel hard nodig.”