Van Houwelingen oreert in Kampen
De vlucht van christenen vanuit Jeruzalem naar Pella. Met een rede over dat onderwerp aanvaardde prof. dr. P. H. R. van Houwelingen maandag in Kampen zijn ambt als hoogleraar Nieuwe Testament.
„U heeft wel eens gezegd dat u, na prof. dr. J. van Bruggen (uw leermeester en nu uw voorganger), altijd de tweede trompet hebt geblazen. Maar vandaag mocht u in de Bazuin lustig blazen.” Ds. J. W. van der Jagt, waarnemend president-curator van de vrijgemaakt gereformeerde theologische universiteit in Kampen, verwelkomde maandag dr. P. H. R. van Houwelingen in het Kamper kerkgebouw de Bazuin als hoogleraar.
Van Houwelingens inaugurele rede werd bijgewoond door onder meer het Vlaams-Nederlandse Genootschap van Nieuw-Testamentici. Uit de breedte van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt waren afgevaardigden gekomen, onder wie de huidige synodepreses dr. E. A. de Boer en diens directe voorgangers, ds. H. J. Boiten (synode van Leusden) en ds. Tj. Boersma (synode van Berkel en Rodenrijs).
Ook vanuit de kring van het Nederlands Bijbelgenootschap -prof. Van Houwelingen is betrokken bij de Nieuwe Bijbelvertaling- was belangstelling. Namens de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken waren rector prof. dr. J. C. Maris en ds. D. Quant, scriba van het curatorium, aanwezig. De plechtigheid was tevens de opening van het academisch jaar.
In zijn oratie sprak prof. Van Houwelingen over de gemeente van Jeruzalem als moederkerk. Hij weersprak de in de jaren vijftig en zestig opgekomen wetenschappelijke veronderstelling dat de Messiasbelijdende gemeente in Jeruzalem na de dood van de apostel Jakobus niet naar Pella was gevlucht, zoals Eusebius in zijn kerkgeschiedenis schrijft. Daarbij verwees hij onder meer naar Flavius Josephus.
Prof. Van Houwelingen noemde Eusebius’ kerkgeschiedenis „echte historische informatie” en sprak de geschiedschrijvers na die vermelden dat „op aanwijzing van Boven de eerste Joods-christelijke gemeente de catastrofe van de val van Jeruzalem in ’70 overleefde. Er bestaat dus geen historische breuk tussen de eerste Joods-christelijke gemeente en het latere christendom.”