Plaats voor heidenen in de heilsgeschiedenis
GOUDA - Niet alleen Israël, ook de heidenvolken nemen in de heilsgeschiedenis een belangrijke plaats in. Ds. C. Neele: „De Heere schakelt een heidin in: Rachab. En nog één: Ruth. Hij zet ze, met eerbied gesproken, in de geslachtslijn van de Messias.”
Ds. Neele sprak vrijdag in Gouda op de jaarlijkse studiedag van het deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten over ”Israël en de volkeren in het Oude Testament”. In die periode ging Gods bemoeienis in het bijzonder uit naar de nakomelingen van Abraham. „Het spreken van de Schepper van hemel en aarde beperkte zich vrijwel alleen tot het volk Israël”, aldus de predikant. „Met dit volk sloot God Zijn verbond, aan hen gaf Hij de tien geboden. Daar was ook de tabernakel, de plaats van verzoening.”In het Oude Testament komt die uitzonderingspositie van Israël terug in het gebruik van het woord ”gojim”, waarmee meestal de heidenwereld wordt aangeduid. Israël moet zich van God van deze volken afzonderen. „De heidenen mogen niet tot een strik worden. Israël mag daarom geen andere goden navolgen, zich niet vermengen en geen verbonden sluiten. De muren tussen Israël en de heidenwereld worden steeds hoger opgetrokken.”
Dáár ligt volgens ds. Neele de kern van de verhouding tussen Israël en de volken: de bediening van de verzoening moet zichtbaar worden binnen de muren van Israël. „De Heere benadrukt steeds weer dat het volk moet beseffen Wie de God van Israël is. Hij is anders dan de goden van de heidenen. God is onafhankelijk, soeverein. Het gaat om Zijn eer.”
Abraham
Toch spelen ook de heidenvolken een belangrijke rol in de heilsgeschiedenis. Ds. Neele verwees naar de roeping van Abraham in Genesis 12. „Uitgerekend in dat hoofdstuk spreekt God ook over de roeping van de heidenen: „En in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.” Israël neemt een bijzondere plaats in, maar ook de heidenen tellen mee. In het hele Oude Testament is een onderstroom zichtbaar, waarin de Heere de heidenen gedenkt.”
Met het oog op de komst van de Messias roept God ook de heidenen tot bekering. Maar Hij doet dat altijd in relatie tot Israël, aldus ds. Neele. „Die band is onverbreekbaar. Toch is de bekering van de volken géén bekering tot het Jodendom. Het is een komen tot Christus Zelf. De schoonheid van Israël is dat de Messias uit dit volk is voortgekomen en dat de prediking van Christus uit dat volk is uitgegaan.”
Israël heeft dan ook een bijzondere plaats in de heilsgeschiedenis. „Maar niet de centrale plaats. De Heere zegt tegen Israël: „Ik doe het niet om uwentwil, maar om Mijn heilige Naam.” Het gaat dus niet om dat bijzondere volk, maar om Zijn heilige Naam.”
Vijandschap
In het Nieuwe Testament valt de muur tussen Jood en heiden weg, zei ds. D. de Wit. Hij belichtte ’s middags vanuit Efeze 2 en 3 de nieuwtestamentische kerk uit Jood en heiden, die één is in Christus. „Paulus verwonderde zich erover dat de vijandschap tussen heiden en God teniet is gedaan, maar ook die tussen heiden en Jood.”
De predikant wees erop dat het Joodse volk „op de stroom van het genadeverbond” leefde. Dat gold echter niet voor de heidenen. Tussen Joden en heidenen stond de „middelmuur des afscheidsels”, bedoeld om Israël te beschermen en af te scheiden. „Die muur bestond uit „de wet der geboden”, zoals Efeze 2:15 zegt. Deze ceremoniële muur was gebouwd opdat Christus eruit zou voortkomen.”
In Christus zijn Jood en heiden één, benadrukte ds. De Wit. Toch hebben ze een andere achtergrond. Het Joodse volk was besneden en had daarmee het teken en zegel van Gods genadeverbond. De heidenen waren echter „onbekend met de beloften van God.” „Zonder God in de wereld - dan is er geen hoop. Heel aangrijpend is dat.”
Tegen die „zwarte achtergrond” schrijft Paulus dat heiden-christenen zich niet mogen verheffen. „En dan schrijft de apostel: „Maar nu.” Er is veel veranderd. In Efeze hebben ze van Christus en Zijn genadeverbond gehoord. In Christus zijn deze heidenen nabij God gebracht. In twee woorden -Christus Jezus- neemt Paulus alle roem bij de heidenen weg. Joden en heidenen zijn één in Christus.”
Jeruzalem
Ds. C. J. Meeuse, voorzitter van het deputaatschap, opende de studiedag met een overdenking over Lukas 24:50-53. Daarin staat dat de discipelen na Christus’ hemelvaart „met blijdschap” terugkeerden naar Jeruzalem. Die blijdschap, aldus ds. Meeuse, kwam niet door de omstandigheden - in Jeruzalem zou hen immers vervolging wachten. „Hier is de beleving van de zegen die hun Meester gaf: naar Zijn Godheid, majesteit, genade en geest zou Hij nimmermeer van hen wijken.”
Jeruzalem is volgens hem méér dan alleen een stad. Het staat ook symbool voor het Joodse volk, voor Kerk en Israël. „Daar komt de vervangingstheologie weer, denkt iemand. Nee, niet de vervangingstheologie, maar de vervullingstheologie. De Heere vervult de heerlijke beloften van het genadeverbond aan de Kerk uit Jood én heiden. Jeruzalem is symbool voor Zijn verkiezende liefde. Hij vergadert bijeen uit Jood en heiden - rondom Christus, bij het kruis.”