In de oorlog
Een aantal juridische vakbladen besteedde rond 4 en 5 mei aandacht aan de rol van juristen in de Tweede Wereldoorlog. Er wordt namelijk veel onderzoek gedaan naar de toenmalige positie van juristen, zo blijkt uit Mr. (no. 4).
De onderzoekers verklaren deze aandacht uit interesse naar drijfveren van het handelen van vroegere collega’s. „Ook vandaag de dag is het goed stil te staan bij motieven achter keuzes en dilemma’s die juristen in een dwangpositie ondervinden, ook al is die positie minder extreem dan tijdens de oorlog”, aldus prof. C. Jansen. Een handjevol juristen koos voor openlijk en principieel verzet tegen de Duitse bezetter. Daartegenover stond een kleine met het nationaal-socialisme sympathiserende groep. „Maar het overgrote deel van de juristen ging zo onopvallend mogelijk door met hun werk en beleed hooguit een stille huiskamersolidariteit met bijvoorbeeld joodse collega’s. Ze handelden uit een gevoel van ”burgemeester in oorlogstijd”. Als ze openlijk het bijltje erbij neer zouden gooien, dan zouden veel meer nationaalsocialistische rechters, advocaten en wetenschappers worden benoemd, zo was de gedachte.” Ze bleven dus zitten om erger te voorkomen. Ook waren de meesten bang voor represailles. Daar komt bij dat juristen van nature een gezagsgetrouwe beroepsgroep zijn.Gedurende WO II was er sprake van een bizar juridisch systeem. De overheid zat in Engeland. De bezetter regeerde door Seyss-Inquart, die naar eigen believen verordeningen uitvaardigde. „Stap voor stap werden deze meer anti-Joods. Daarmee veranderde langzaam maar zeker ook de rechtspraak in anti-Joodse richting. De Hoge Raad had deze verordeningen kunnen toetsen aan het volkenrecht en aldus ertoe kunnen bijdragen dat het rechtssysteem langer verschoond was gebleven van Duits onrecht. De HR weigerde deze toetsing echter, vanuit het principiële standpunt dat men zo dacht uit politiek vaarwater te blijven. Terwijl niet toetsen natuurlijk ook politiek is.” Jansen is tot de conclusie gekomen dat uiteindelijk de juristen hadden moeten stoppen in plaats van door te gaan. „Na 1942 was van een fatsoenlijk rechtsleven nauwelijks meer sprake. Voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid hadden toen doorwerken in de weg moeten staan.”
Advocatenblad no. 6 gaat in op hoe het advocaten verging tijdens de meidagen van ’40. Ook advocaten werden gemobiliseerd. Twee van hen sneuvelden op 12 mei. Een van hen was mr. De Vries (39), advocaat te Amsterdam en reserveritmeester bij het 1e Regiment Huzaren.
Op 12 mei 1940 sneuvelen in Achterveld twaalf Nederlandse huzaren als de Duitse 227e divisie doorbreekt naar Terschuur. Het wordt een hevig gevecht, waaraan De Vries actief deelneemt. De overlevende huzaar Geertsma over de advocaat: „Hij was heel kalm en moedig, hij kende geen angst en gaf steeds het voorbeeld. Hij werd gedurende het gevecht gewond aan zijn rechterknie. Hij zei: „Ik ben gewond, ’t geeft niets, ik geef het nog niet op”. Hij gooide nog met een handgranaat. Een Duitscher kwam naar voren met de handen omhoog, de Duitscher schreeuwde zoiets van ”overgeven”. De ritmeester zei: „Nooit overgeven voor koningin en Vaderland!”.” Het werd een gevecht tegen een overmacht. Huzaar Kooistra: „De ritmeester zei tegen mij: we vechten 1 tegen 5.” Ook de mitrailleurs laten het voortdurend afweten. Wonderlijk genoeg lukt het de huzaren toch om gevangenen te maken. Wachtmeester Van der Stoel: „Van voren kwamen nog 20 gevangenen. De ritmeester heeft uitdrukkelijk bevolen dat deze gevangenen niet mochten worden doodgeschoten.” Dat bevel was niet misplaatst. Kooistra: „We hadden toen nog twee krijgsgevangenen die we dood wilden schieten, omdat ze anders morgen weer op ons zouden schieten, maar we hebben dit niet gedaan, omdat ze zoo huilden en steeds maar riepen dat zij geen ”Krieg” wilden.”
Op het moment dat De Vries bevel geeft voor een tegenaanval gaat hijzelf voorop. Geertsema: „Toen de Duitschers dichterbij kwamen riep de ritmeester: „Stormen!” Hij ging zelf naar voren. Hij pakte mijn karabijn en toen hij deze even in zijn handen had, werd hij links in de zijde geraakt. Hij viel neer, kreunde en was dood. Ik heb toen mijn karabijn weer teruggehaald.”
Het Advocatenblad van 15 juni 1940 wijdt een gloedvol in memoriam aan de gesneuvelde confrères. Het verslag stemt tot bewondering, nederigheid én trots: ook vanuit de advocatuur is standvastigheid, grote moed en trouw gebleken. In deze zin wijkt het artikel af van de teneur van de meeste juristen-in-oorlogstijdartikelen.
Het NJB no. 18 ten slotte onderzoekt hoe het komt dat er zo veel juristen deelnamen c.q. konden deelnemen gezien hun vorming aan de zogeheten Wannseeconferentie, waarop -naar na de oorlog werd aangenomen- in 1942 het besluit werd genomen tot de massamoord op de Europese Joden. Dr. Jettinghof toont aan dat dit besluit als zodanig echter vóór de conferentie was genomen. De aanwezigheid van veel juristen laat zich wel verklaren: ongeveer driekwart van de hogere ambtelijke posities in Duitsland werd door juristen bekleed. Dan de vraag hoe zij dit konden rijmen met hun vorming. De auteur analyseert dat recht voor hen synoniem was aan macht.
Mr. A. Klaassen is advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten.
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.