„Bidden moet je doen op een stil plekje”
KAMPEN - Het gebeurde in een bushokje. De jongen die daar stond te wachten, had een slecht leven achter zich, vol verslaving, leugen, bedrog en diefstal. Hij had een wapen op zak, voor het geval dat. Toen kwam God en zei: „Nu is het genoeg.” In het bushokje hing een poster met de tekst: „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.” Daar werd het gebed geboren: „O, God, wees mij de zondaar genadig.”
Dit voorbeeld gebruikte ds. J. J. Tanis zaterdag op de bondsdag van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten om aan te geven dat de Heere doorgaat met het bekeren van zondaren. „Dat zou de Heere vanmorgen kunnen doen, jou stilzetten, tot je ziel spreken: Bekeer je. Dan ga je als vanzelf tot God roepen: Heere, bekeert u mij. Het is echt gebeurd, eens, op een bondsdag, dat de Heere tot een jongen sprak. Toen hij ’s avonds thuiskwam, is hij naar zijn kamer gegaan, en heeft hij alle rommel weggegooid, vervolgens zijn knieën gebogen en eenvoudig gevraagd: Heere, geeft U mij alstublieft een nieuw hart.”De JBGG hield zaterdag op acht plaatsen de jaarlijkse -12- en de +12-bondsdagen. In Kampen sprak de plaatselijke predikant ds. Tanis over het bondsdagthema ”In gesprek”.
„Bidden is in gesprek zijn met God. Een goed gesprek begint altijd eerst met luisteren, naar wat God zegt in Zijn Woord. Bidden wordt dan handen vouwen boven het opengeslagen Woord. Voor een goed gesprek is het nodig dat er een ontmoeting plaatsvindt. Om in het gebed God te kunnen ontmoeten, heeft Hij Zijn Zoon gezonden, opdat we tot God kunnen naderen om Jezus’ wil.”
Aan de hand van de geschiedenis van de Samaritaanse vrouw schetste de Kamper predikant de leegheid van een leven buiten God. „Ze had vijf mannen gehad, was met de zesde bezig, en samen hadden ze er een puinhoop van gemaakt. Het leven was een ruïne. Totdat ze die andere Man ontmoette. Daar, bij de bron, werd haar leven vernieuwd. Ze had voorheen, net als wij allemaal, voor haar eigen pleziertjes geleefd: „Wijk maar van mij, want aan de kennis van Uw wegen heb ik toch geen lust.”
De Man bij de bron, Jezus, de Zoon van God, begon met haar het gesprek. „Geef Mij te drinken.” Daar gebeurde het Godswonder. Toen kreeg ze dorst naar het levende water, naar deze Jezus, deze andere Man, Die haar alles vertelde wat ze gedaan had.”
Drie jongeren uit Kampen hielden een Bijbelstudie over Matthéüs 6:5-13. Nellie (15) zei over bidden: „De Heere ziet ons, als we op onze knieën tot Hem komen. Bidden moet je doen op je eigen kamer, op een stil plekje, je moet daar de tijd voor nemen. En we hoeven het ook niet mooier te maken dan het is.”
Bernd (15) zei: De Heere begrijpt ons toch wel. Ook als we geen woorden vinden, om te zeggen wat in ons hart leeft. Dat is niet erg, want de Heere weet al wat we nodig hebben, voordat we tot Hem spreken.”
„Hoort de Heere mijn gebed?” Die vraag werd aan alle 700 aanwezige jongeren gesteld. Met een groene of een rode kaart konden ze antwoorden. Zo’n tien dachten van niet. „Geeft de Heere antwoord op het gebed?” Zo’n veertig dachten van niet. „Gaat de Bijbel concreet over mijn leven?” Zo’n zestig dachten van niet.
In een reactie zei ds. Tanis dat hij juist die morgen in de Bijbel had gelezen: „Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden” (Spreuken 8). „Dat gaf me toch moed vanmorgen, en hoop, ook voor deze dag. Want het is Gods eigen Woord. Lees het, iedere dag. Het moet je eten en drinken zijn. Lees het, ook als je geen trek hebt. Want Hij slaat, ofschoon oneindig hoog, op hen het oog, die nederig knielen. Bid en smeek of Hij je genadig wil zijn. Dat kan, omdat Hij al naar jou gevraagd heeft voordat jij naar Hem kon vragen. De Heere vraagt je hart. Vraag Hem dan maar: Heere, wilt U Zelf mijn hart nemen, want uit mezelf kan ik dat niet.”
De bondsdag in Kampen werd geleid door M. W. van Winkelen, bestuurslid van de sectie -16.