Stuiptrekking
De reformatorische gezindte blijkt verrassend missionair. Maar liefst 87 procent van de RD-lezers vindt dat we te veel bezig zijn met interne verschillen, terwijl de nadruk juist moet liggen op de boodschap voor de buitenwereld. De RD-lezer, zo blijkt uit een recente enquête, wil méér oog voor de buitenwereld. Niks isolement en beslotenheid, we hebben een woord voor de wereld.
Deze uitkomst is verrassend. Is zij ook verheugend? Ja, áls dit missionaire elan voortkomt uit levend geloof en uit bewogenheid met een verloren wereld. Dat is echter niet vanzelfsprekend. Missionaire gerichtheid kan parallel lopen met een kwijnend geestelijk leven. Er moet niet alleen een pad gebaand, maar ook een pand bewaard worden.Denk aan de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken. Tot 1950 kenden zij een redelijk gesloten front, opgebouwd rond de theologie van Kuyper en Bavinck. Na 1950 brokkelde de geïsoleerde gereformeerde wereld snel af. Karl Barth vond ingang. De aansluiting bij de Wereldraad vond plaats. Kritisch Bijbelonderzoek kwam op en de gereformeerde zede verdween.
Tegelijkertijd was er sprake van de opkomst van vele zendings- en evangelisatieactiviteiten. In 1947 werd door de gereformeerde synode het Evangelisatiecentrum opgericht. Binnen tien jaar waren bijna alle 800 gereformeerde kerken betrokken bij plaatselijk evangelisatiewerk. De missionaire roeping van de kerk kreeg alle accent, terwijl het geestelijk leven verdampte.
Ook in mijn eigen kerkelijke omgeving herken ik dit fenomeen. De tweede kerkdienst op zondag wordt minder bezocht. Bijbelkennis verdwijnt. Groeiende wereldgelijkvormigheid. Ambtsdragers klagen over geestelijke armoede in de gemeente. Tegelijkertijd wordt er fanatiek gesproken over de boodschap voor de wereld. Missionaire commissies worden uit de grond gestampt. We moeten eropuit! En ondertussen verdween God uit Jorwerd.
In dit licht verbaast het trouwens niet dat er steeds meer onzekerheid is over de inhoud van de boodschap die moet worden uitgedragen. Wat moet je uitdragen, als het eigen geestelijk leven steeds minder inhoud kent? Er kan dan nog wel leven genoeg zijn, maar dat is niet meer dan drukte, lawaai, gerammel van dorre doodsbeenderen.
Ik wijs nog op het gegeven dat de EO-achterban de laatste jaren orthodoxer is gaan denken, terwijl de missionaire gerichtheid in die jaren afnam. Ook hier zo’n paradox.
Een toenemende gerichtheid op de buitenwereld heeft in ieder geval niet altijd een positieve achtergrond. Missionaire activiteiten kunnen duiden op een diep verlangen om mensen voor Christus te winnen. Dan is dit een vrucht van een bloeiend en vitaal geloofsleven, persoonlijk en kerkelijk.
Deze activiteiten kunnen echter evenzeer voortkomen uit een kwijnend geestelijk leven. Als men weinig meer beleeft onder de prediking, als het gebedsleven inzakt, als het geloof een sleur wordt, als men teleurgesteld is over kerkelijke ontwikkelingen, dan kan het zomaar gebeuren dat men op zoek gaat naar een alternatieve invulling. De geestelijke leegte wordt gevuld met andere bezigheden. Missionaire ijver kan een surrogaat worden voor een wegstervend geloofsleven.
In veel kerken horen we ambtsdragers klagen over het peil van het geestelijk leven en over wereldgelijkvormigheid. Er lijkt in onze kring geen reveil aan de gang. Daarom betwijfel ik of de nu ontluikende missionaire gerichtheid voortkomt uit een goede wortel, namelijk uit een opbloeiend geloofsleven. De klemmende vraag is: Zijn we in onze gezindte werkelijk bewogen met het redden van verloren mensen of zijn we gewoon toe aan iets nieuws?
Ik daag de theologen in de refokring uit zich te bezinnen op de indringende waarschuwing van de gereformeerde ds. H. Veldkamp (1895-1956): „Wat wij doen, kan zijn de spontane drang van het jonge leven, óf een laatste stuiptrekking van een wegstervend leven. Een krachtige poging om de wereld voor Christus te winnen, óf een laatste krampachtige poging om ons zelf op de been te houden.”
De auteur is beleidsmedewerker voor de SGP-fractie in de Tweede Kamer.
Reageren aan scribent? Gedachtegoed@refdag.nl.